kerk en recht

Opnieuw: Kerk en COVID19 – grondrechtelijk perspectief

De Volkskrant berichtte afgelopen zaterdag in een uitgebreid artikel over de zogenaamde superspreading events, het verschijnsel dat in een aantal gevallen er sprake is van uitbraken van COVID19. Het lijkt dan te gaan om massabijeenkomsten, maar dat blijkt niet het geval. Ook de situatie dat een besmette vrouw in Wuhan de bus nam en in een keer meer dan twintig anderen besmette, valt eronder. Daarnaast is in de afgelopen twee maanden steeds duidelijker geworden dat zingen, schreeuwen, het gebruik van blaasinstrumenten, enzovoort, de risico’s op virusverspreiding sterk vergroot. Het lijkt dan ook niet meer dan terecht dat aangaande kerkdiensten ook bij een versoepeling van de corona-maatregelen een grote voorzichtigheid wordt betracht: kleine groepen, niet samen zingen.

In deze blog wil ik opnieuw kijken naar het grondrechtelijk perspectief van de overheidsmaatregelen. Sinds mijn vorige blog over deze thematiek is er een belangrijk document verschenen van de Raad van State (RvS), samengesteld op verzoek van de Tweede Kamer, onder de titel Voorlichting over grondwettelijke aspecten van (voor)genomen crisismaatregelen (25 mei 2020). Dat zal ik in het vervolg gebruiken als aanknopingspunt.

Houdbaarheid bestaande maatregelen

De RvS stelt vast dat er strikt genomen geen (grond)wettelijke basis bestaat voor de beperkende maatregelen met betrekking tot kerkdiensten (p. 25) binnen ‘gebouwen en besloten plaatsen’ (vgl. art. 6-1 Gw). Toch is daarmee het laatste woord nog niet gezegd. De Raad formuleert: ‘De spanning met artikel 6, eerste lid, van de Grondwet kan voor een korte periode wellicht worden weggenomen met de methode van de redelijke uitleg.’ Drie woorden duiden hier op een uiterst genuanceerde benadering: ‘spanning met’, ‘voor een korte periode’ en ‘wellicht’. Aan de ene kant: de Raad spreekt dus niet van strijd met het in de Grondwet vastgelegde grondrecht van godsdienstvrijheid. Aan de andere kant: of er een oplossing is, is nog maar de vraag, daarom ‘wellicht’; en zelfs als dat zo is, dan ‘voor een korte periode’. De Raad had hier kunnen wijzen op het bijzondere van de noodsituatie, die gelet op de wetsgeschiedenis de overheid meer ruimte biedt om maatregelen te nemen, ook als die grondrechten inperken (p. 14, 23). Die benadering acht de Raad op zichzelf kennelijk te smal. Hij kiest in samenhang met de bijzondere omstandigheden, zoals geciteerd, voor ‘de methode van de redelijke uitleg’. Een redelijke uitleg van het grondrecht betekent in de huidige omstandigheden dat het aantal kerkgangers beperkt kan worden. De Raad verwijst daarbij naar de parallel met brandvoorschriften. Ook die kunnen het aantal kerkgangers beperken, maar worden niet gezien als een ongeoorloofde inperking van het grondrecht (net als een aantal andere bepalingen, vgl. p. 7v). Er blijft, en dat hoort ook bij dit leerstuk, een ‘gebruik van enige betekenis’ over (p. 25). Diensten kunnen namelijk doorgaan en anderen kunnen ze middels livestreams volgen. De RvS acht een dergelijke inperking slechts mogelijk ‘in een acute situatie, voor een korte periode’ (p. 25). Uit een passage elders in het rapport wordt duidelijk dat de Raad meent dat we nu (25 mei) verkeren ‘in een fase waarin geen sprake meer is van een acute noodsituatie maar nog steeds wel van een zeer uitzonderlijke situatie’ (p. 19, vgl. ook 23). Met andere woorden: ‘de korte periode’ is voorbij. Er zal nu toch echt een wet moet moeten komen waarover beide Kamers zich hebben kunnen uitspreken.

Ik kan dan ook het rapport van de RvS niet anders lezen dan dat voor de huidige beperking van maximaal 30 personen, excl. personeel, voor traditionele kerkdiensten eigenlijk geen basis bestaat. Daar komt nog iets bij. De (nood)maatregel moet proportioneel zijn, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De maatregel geldt onverkort voor álle kerkdiensten en kerkgebouwen. Nu zal het aangegeven maximum voor het ene, kleine, kerkgebouw eigenlijk al teveel zijn, terwijl in een groot, goed geventileerd gebouw het maximum redelijkerwijs hoger zou kunnen liggen.

Verruiming voor ‘contact-rituelen’

Met veel instemming is gereageerd op de bekendmaking dat bepaalde religieuze rituele handelingen weer mogen. Ik kreeg zelf een mail van de PKN classispredikant Utrecht, Trinette Verhoeven, waarin ze meldt dat doorbreken van de 1,5 meter-regel bij ‘- dopen, – bevestiging van ambtsdragers, – huwelijks(in)zegening, – ziekenzalving’ doorbroken mag worden, mits het in het protocol/gebruiksplan van de gemeente is opgenomen. Of een kerkelijke gemeente verplicht kan worden tot het maken van een dergelijk protocol/gebruiksplan laat ik nu maar even buiten beschouwing. Ik beperk me tot de verruiming van de ‘contact-rituelen’. In het verlengde van de voorgaande alinea zou ik willen stellen dat (bijvoorbeeld) dopen op de gebruikelijke wijze, dus met doorbreken van de 1,5 meter regel, in beginsel nooit verboden is geweest. Ga maar na bij het leerstuk van de redelijke uitleg. Er moet een uitoefening van enige betekenis overblijven. Als dat op de gebruikelijke wijze zou moeten, is dopen echter onmogelijk. Het is in dat licht riskant wat het moderamen van de PKN heeft gedaan met het voorstel óf te dopen met een verlengde arm, een ‘doopstok‘, óf de doop uit te stellen. Daarmee suggereerde ze dat alleen bepaalde alternatieven mogelijk zijn. Dan is doorbreken immers niet nodig, omdat er met gebruikmaking van het alternatief een gebruik van enige betekenis overblijft. Zelfs al zou de PKN een of meer alternatieven suggereren, náást de traditionele wijze, is er mogelijk een probleem. Ook dan blijft er immers bij handhaving van de social distancing naar de opvatting van het kerkgenootschap zelf een ‘gebruik van enige betekenis’ over, namelijk als een doopstok gebruikt wordt of als de doop tot een later tijdstip wordt uitgesteld. In dit geval zou echter tevens gesteld kunnen worden dat de plaatselijke kerkenraad over het eigen doopbeleid gaat (PKO, ord. 6-2-1) en het dus aan die kerkenraad is om een keuze te maken. Het lijkt me in dit verband terecht dat de verklaring over de doopstok in de inleiding een voorstel van het moderamen genoemd werd, al waren de formuleringen in het vervolg bepaald niet vrijblijvend. Het stuk zou zelfs gelezen kunnen worden als een dwingende nadere bepaling, hoe gedoopt moet worden: ‘Een doop in deze crisisperiode is intussen wel degelijk mogelijk. Daarbij houdt de kerk zich aan de landelijke richtlijnen van de overheid. Dat betekent op dit moment: 1,5 meter afstand houden en met maximaal 30 aanwezigen. We brengen de gezondheid van mensen niet in gevaar.’

Ik wil hierbij overigens ook de hand in eigen boezem steken. Ik opperde nog een ander alternatief voor dopen met de doopstok, in een blog. Het was beter geweest vast te houden aan de bestaande dooppraktijk en het recht die onverkort uit te blijven oefenen.

Tot besluit

Ik ben deze blog bewust begonnen met de risico’s die nog steeds bestaan met betrekking tot het corona-virus. Die mogen niet onderschat worden! Ik heb in deze blog het punt van de aansprakelijkheid buiten beschouwing gelaten. De praktijk wijst uit dat de kerk aangewezen en aangesproken wórdt, ook als zij de regels keurig heeft opgevolgd. Dat gebeurde bijvoorbeeld aan het begin van de crisis. Dat maant tot extra terughoudendheid. Het is alleen al in die zin sterk aan te bevelen de maatregelen van de overheid op te volgen. Als dat goed gebeurt – daarom toch maar die dertig + medewerkers absoluut hanteren -, is bij besmetting in een dienst een succesvolle formele aansprakelijkheidsstelling mijns inziens zo goed als uitgesloten. Dat zou wel eens anders kunnen liggen als een kerk de maatregelen niet handhaaft. Mogelijk zal zij dan tegenwerpen dat kerkgangers een eigen verantwoordelijkheid hebben, de risico’s kennen of hadden kunnen kennen, maar dat pleit een kerk, ook bij een beroep op de godsdienstvrijheid, niet op voorhand vrij. Tegelijk is het goed om kritisch te blijven in de richting van de overheid. Ik heb me in eerste instantie verbaasd over het doorbreken van de 1,5 meter regel bij de doop op Paaszondag 12 april in de GKV Almere. Tot op zekere hoogte doe ik dat nog wel, vanwege de beeldvorming naar buiten toe: dit kan de kerk schade toebrengen. Tegelijk heeft de kerk bepaalde rechten waar ze aanspraak op mag maken, mits ze in de gegeven omstandigheden integer en zorgvuldig handelt. Bij dopen bijvoorbeeld konden en kunnen de risico’s ook bij het even niet in acht nemen van de 1,5 meter tot een minimum worden beperkt. Denk aan handen desinfecteren en het gebruik van een doopschelp of een handschoen.