Soms gebeurt het ineens. Soms zie je het al een tijdlang aankomen. Onoverbrugbare verschillen. Dat kan heftiger klinken dan ik het hier bedoel. Het kan betekenen: conflict, hete hoofden en koude harten. Maar het kan ook een nuchtere constatering zijn. We zijn uit elkaar gegroeid. Wat dan? Ik zet een aantal mogelijkheden op een rijtje, uitgaande van een grote en een kleinere groep, steeds verstrekkender.
De eerste optie is er toch met elkaar zien uit te komen. Dat betekent niet dat je alles helemaal samen hoeft te doen. Het betekent wel een grote verscheidenheid aan activiteiten de ruimte geven. Dat kan ook betekenen dat er op zondagmorgen twee kerkdiensten met een uiteenlopende spiritualiteit zijn. Dat kan achter elkaar in hetzelfde kerkgebouw, maar ook op verschillende locaties. Leven en laten leven. Dat kan iets onbevredigends hebben, alsof de gemeente geen keuzes durft te maken. Alsof: er is natuurlijk wél een keuze gemaakt: ruimte voor verscheidenheid.
Een tweede mogelijkheid is het oprichten van een kerkenraadscommissie waarin een aantal specifieke activiteiten worden ondergebracht (vgl. ord. 4-8-4). Het zal dan gauw gaan om een bepaalde groep die eigen activiteiten nodig heeft om zich in de gemeente te kunnen (blijven) herkennen. Het kan ook kerkdiensten betreffen. Ambtsdragers die lid zijn van de commissie kunnen in die diensten dienst doen. De commissie kan gespreksgroepen organiseren. Enzovoort. Voor alles geldt echter wel dat het in nauw overleg met de kerkenraad moet. Die draagt namelijk de verantwoordelijkheid voor alle activiteiten. Het zal daarmee duidelijk zijn dat ook voor deze vorm een hartelijke omgang met elkaar vereist is.
Meer zelfstandigheid biedt de derde optie. Dan richt de kerkenraad een werkgroep in met een duidelijk eigen taak (ord. 4-9). Het taakgebied zal nauwkeurig omschreven moeten worden: wat doet de werkgroep wel, wat niet. Een werkgroep heeft namelijk een grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor dat wat ze doet. De kerkenraad is eindverantwoordelijk. Die moet die eindverantwoordelijkheid dan ook wel kunnen en willen dragen. Het kan zijn dat een kerkenraad al werkgroepen heeft en er een nieuwe werkgroep bij opricht. Maar ook is het denkbaar dat naast een overigens klassiek functionerende kerkenraad een werkgroep voor een bepaalde doelgroep wordt ingesteld.
Een ander alternatief kan het stichten van een wijkgemeente van bijzondere aard zijn (ord. 2-5-5). Een kerkenraad kan dit zelf doen. Toestemming van buiten is niet vereist. Alleen zij worden lid van deze wijkgemeente die daar bewust zelf voor kiezen. Een wijkgemeente van bijzondere aard betekent natuurlijk wel dat er genoeg ambtsdragers moeten zijn om een dergelijke wijkgemeente te besturen. Automatisch vallen een belangrijk aantal basale kerkordelijke taken aan deze wijkgemeente toe. Denk aan pastoraat, eredienst, missionair werk, enzovoort. De wijkgemeente kan ervoor kiezen op onderdelen met de centrale gemeente samen te werken, maar ze kan daar niet toe verplicht worden. Dat ligt een slag anders bij de vermogensrechtelijke aangelegenheden (dus incl. de diaconie). Daar is een centrale regeling het uitgangspunt, maar het is ook denkbaar dat de wijkgemeente daarin een belangrijk deel van de verantwoordelijkheden en taken zelf voor haar rekening neemt. Uiteraard is het ook mogelijk de gemeente in twee gewone wijkgemeenten op te delen. Belangrijkste verschil met de optie van de wijkgemeente bijzondere aard is de inschrijving van leden. Die vindt voor beide wijkgemeenten plaats op basis van de plaats waar men woont, al is overschrijving naar de andere wijk uiteraard mogelijk.
Als eigenlijk elk redelijk gesprek onmogelijk is, dan kent de kerkorde ook nog een escape, de vijfde optie: de gemeente van bijzondere aard (ook ord. 2-5-5). Ook dan is lidmaatschap een kwestie van bewuste persoonlijke keuze. Een dergelijke gemeente is geheel zelfstandig, op alle terreinen, dus ook de vermogensrechtelijke zaken behartigt ze zelf. Bij de gemeente van bijzondere aard ligt de bevoegdheid tot instelling bij het breed moderamen van de classicale vergadering. Die zal in de regel de lat vrij hoog leggen: gaat deze gemeente het zelfstandig redden, qua ledental – en daarmee dus ook qua bezetting om alle gemeentelijke taken te kunnen vervullen – maar ook qua financiën.
Uiteraard zijn ook andere varianten te bedenken. Zo is het denkbaar dat een bepaalde groep die zich in het reguliere gemeenteleven niet herkent, zich wel thuis voelt op een bepaalde pioniersplek. Die kan bijvoorbeeld de kerkordelijke gestalte van missionaire wijkgemeente of missionaire gemeente hebben. Maar ook is het denkbaar dat een dergelijke gestalte nog ontbreekt, maar de pioniersplek al niet ver meer af is van het aanvragen van de status van kerngemeente.