kerk en recht

De beroepen predikant en het beleidsplan

In het (concept) aanhangsel bij de beroepsbrief, zoals de PKN dat aan kerkenraden die een beroep willen uitbrengen, aanbiedt, is een stevige alinea opgenomen over ‘Beleidsplan, werkplan, werkverslag en jaargesprek’. Daarin staat in de eerste zin: ‘De predikant verricht de werkzaamheden in de vrijheid van de Woordverkondiging en in het kader van het beleidsplan van de gemeente.’ Hoe moet deze zin worden verstaan? Hoe verhouden beide elementen zich tot elkaar? Wat scherper: is het terecht dat de predikant zich verplicht binnen de kaders van het beleidsplan te werken?

De beroepsbrief

De beroepsbrief waarbij het aanhangsel wordt gevoegd, zegt het net iets anders: de (wijk)kerkenraad is zich bewust ‘van de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords’. Dat is dus een aanzienlijk ruimere formulering dan in het aanhangsel. De vrijheid beperkt zich niet tot de Woord-verkondiging, zoals het aanhangsel aangeeft, maar tot in beginsel al het predikantswerk. Ik besef dat daarover de nodige discussie bestaan heeft en nog altijd bestaat – ik hoop daar later dit jaar eens een uitvoeriger blog aan te wijden -, maar naar de letter bestaat er incongruentie tussen beide stukken. De ruimere bepaling in de beroepsbrief komt overeen met de kerkorde: ‘Bij het opstellen van de beroepsbrief wordt rekening gehouden met de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords.’ (ord. 3-5-2)

Het beleidsplan

Op zich is het natuurlijk niet zo vreemd, dat een beroepen predikant weet wat van hem verwacht wordt. De Gids voor het beroepingswerk hamert er terecht op dat ook in het beroepingswerk het beleidsplan ter tafel komt. Maar mag een predikant eraan gebonden worden, zoals nu in het aanhangsel bij de beroepsbrief staat? Mijn antwoord is ontkennend. In algemene zin is het al onjuist, gelet op de geciteerde zin uit ord. 3-5-2. Dat versterkt zich in de volgende zin van de bepaling: ‘De inhoud en de strekking van de beroepsbrief kunnen er dus niet toe leiden dat de predikant aan de kerkenraad of aan de gemeente ondergeschikt is.’ Ik meen dat het toch wel een heel eind die kant op gaat met de verplichting die in het aanhangsel geformuleerd staat, als het in feite al niet het geval ís.

Het eigen plan

Ik wil hier bepaald niet propageren dat predikanten ten opzichte van het beleidsplan hun eigen plan trekken. Dat leidt alleen maar tot ongelukken. Het is van belang dat een predikant goed weet waar terecht te komen als er een positief besluit valt op het uitgebrachte beroep. Maar niettemin kan ik me voorstellen dat predikanten in omstandigheden op goede gronden van het beleidsplan afwijken. Ik zou ze dringend willen adviseren dat bij zaken van enig belang nooit zomaar op eigen gelegenheid te doen, maar altijd in goed overleg, in eerste instantie met de kerkenraad, in dringende gevallen na ruggenspraak met het moderamen van de kerkenraad.

Onterechte inperking – voorstel tot verbetering

Gelet op de kerkorde en de beroepsbrief zelf, zou ik willen pleiten voor een ruimere formulering. Zoals de kerkenraad ‘rekening’ houdt met de vrijheid van het ambt, zo verplicht de predikant zich omgekeerd haar of zijn werkzaamheden te verrichten ‘rekening’ houdend met het beleidsplan. Een predikant die in lijn met de zin uit het aanhangsel geconfronteerd wordt met een kerkenraad die meer van hem of haar wil, kan met goed recht wijzen op de bepalingen in de kerkorde. Die gaan vóór op de beroepsbrief (incl. aanhangsel).

Nota bene

De term uit de beroepsbrief is misschien al wel te zwak. Het is niet dat een kerkenraad rekening houdt met de vrijheid van het ambt, een kerkenraad moet die respecteren. Omgekeerd lijkt me het rekening houden van een predikant met het beleidsplan wel passend bij de kerkordelijke bepalingen.