kerk en recht

Kerk en COVID-19 – grondrechtelijk perspectief

Gisteren, donderdag 12 maart, zijn er een aantal maatregelen bekend gemaakt in verband met de verspreiding van het COVID-19-, ofwel het corona-virus. Daartoe behoort onder meer deze regel: ‘Bijeenkomsten met meer dan 100 personen worden in heel Nederland afgelast. Dat geldt ook voor publieke locaties zoals musea, concertzalen, theaters, sportclubs en sportwedstrijden.’ Opmerkelijk genoeg staan kerkdiensten hier niet bij, hoewel het ook daarbij om grote groepen kan gaan, van ver over de 100 mensen. Opmerkelijk is ook dat op de pagina van de overheid geen melding wordt gemaakt van de wijze waarop gehandhaafd zal worden. Hoewel, wie wat beter kijkt, ziet dat afgezien van de geciteerde zin het gaat om adviezen en oproepen. Meer dan eens staat er bijvoorbeeld ‘Blijf thuis’. Alleen de afgelastingsmaatregel – en strikt genomen ook die over de scholen – is apodictisch geformuleerd.

Juridische basis

Ik was wel benieuwd naar de juridische basis voor de genomen maatregelen, hoewel waarvan er dus slechts een het karakter van een harde maatregel draagt. Ik vond een webblog die daar op in gaat en verwijs daar hier naar. De jurist-schrijver tast in dit opzicht in het duister: het is hem niet zonder meer duidelijk. Hij spreekt een vermoeden uit. De overheidssite verschaft op dit punt geen helderheid. Ik kom verderop in deze blog terug op de door hem aangedragen Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6 Grondwet

Los van de juridische basis: kán de overheid kerken eventueel dwingen kerkdiensten met meer dan 100 kerkgangers af te gelasten? Of anders: hoever reikt het grondrecht van de godsdienstvrijheid in dit opzicht? Art. 6 van de Grondwet geef in het eerste lid aan: ‘Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden’. Daarmee is de basis duidelijk: in beginsel kan geen beperking worden opgelegd. Er volgt echter nog een niet onbelangrijke zinsdeel: ‘behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet’. Dat betekent dat de formele wetgever, ofwel regering en Staten-Generaal, wetgeving kan produceren die beperkingen aanbrengt. Die zal echter specifiek moeten worden geformuleerd. Verder is het vaste jurisprudentie dat een kerk zich niet zo maar kan onttrekken aan wetten die voor iedereen geldig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de omgevingsvergunning voor de bouw van een kerk. Het recht om je geloof in gemeenschap met anderen vrij te belijden geeft je niet tevens het recht om aan de noodzaak van een dergelijke vergunning voorbij te gaan.

Het tweede lid van art. 6 Grondwet maakt duidelijk dat lagere overheden alleen zelfstandige bevoegdheden kunnen krijgen waar het gaat om godsdienstoefeningen ‘buiten gebouwen en besloten plaatsen’ en mits de bevoegdheid wordt aangewend ’ter bescherming van de gezondheid’ (de andere zaken laat ik hier buiten beschouwing). Met gebouwen zijn hier ruimten bedoeld die bestemd zijn voor de godsdienstoefening (vgl. ook dit artikel, p. 9v) . Besloten plaatsen zijn terreinen die (grotendeels) niet overdekt zijn en duidelijk afgescheiden van de openbare ruimte. Het gaat dus om de plek. Het karakter van de godsdienstoefening die er gehouden wordt, doet er niet toe: het maakt niet uit of die een openbaar karakter draagt of niet.

Art. 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens beschermt eveneens het recht op godsdienstvrijheid. Het is ook in Nederland van toepassing. Het biedt ruimte voor beperkingen, maar alleen onder stringente voorwaarden die door de bank genomen verder reiken dan die van art. 6 Grondwet. Ik laat dat hier echter voor wat het is.

Verdere wetgeving – Wet openbare manifestaties

De vraag is nu, of in het licht van het voorgaande de Nederlandse wet de mogelijkheid biedt beperkingen op te leggen. Ik kijk naar twee uitwerkingen. De eerste betreft de Wet openbare manifestaties die ziet op het plaatselijke niveau. Deze is nadrukkelijk niét van toepassing op een gebouw of besloten plaats als in het 2e lid van art. 6 Grondwet (art. 1-2). De openbaar toegankelijke eredienst in een kerkgebouw valt hier dus niet onder. Een openluchtdienst op een niet afgescheiden terrein wel, zij het uitsluitend voor bepaalde doelen zoals ’ter bescherming van de gezondheid’ (art. 2). In dat geval kan de burgemeester de bijeenkomst verbieden (art. 5-2 sub c), of die doen beëindigen (art. 7 sub c). Voor wat betreft kerkdiensten in een kerkgebouw of op een besloten plaats is het wellicht mogelijk voor een burgemeester die ’terstond te beëindigen’ (art. 8-1). De serie Tekst & Commentaar die ik erop nasloeg geeft met betrekking tot het toepassingsbereik aan: ‘dus geen godsdienstige samenkomsten’. Dat lijkt me ook in overeenstemming met art. 1-2 van de wet. Even verderop worden in het commentaar in de beschrijving van ‘Soorten andere dan openbare plaatsen’ kerken wel weer genoemd, maar dat betreft dan louter de locatie. De optie van art. 8 mag niet preventief worden ingezet, bijvoorbeeld door ermee te dreigen. Voor al deze gevallen geldt dat er bovenplaatselijk in beginsel niemand aan te pas komt.

Dit wordt anders in de situatie, waarin er zich een ‘ramp’ voordoet, een gebeurtenis waarbij ‘de gezondheid van veel personen’ op het spel staat en ‘een gecoördineerde inzet’ noodzakelijk is (Wet veiligheidsregio’s, art. 1). Art. 39 lid 1 geeft sub c in dat geval de mogelijkheid het nemen van maatregelen op een hoger plan te tillen. De artikelen 53 en 54 geven de minister (van justitie en veiligheid) de mogelijkheid bij koninklijk besluit de bevoegdheden aan zich te trekken. Die hebben ook dan slechts betrekking op openbare manifestaties buiten gebouw of openbare plaats en dus niét op erediensten ín een kerkgebouw. Juist omdat de Wet veiligheidsregio’s de Wet openbare manifestaties specifiek noemt, zonder specifieke beperking of aanvulling, kan het niet zo zijn dat de Wet veiligheidsregio’s de beperkingen van de bevoegdheden van de Wet openbare manifestaties simpelweg overrulet.

Het voorgaande past in het geheel van onze Nederlandse wetssystematiek. In het geval van een noodtoestand – waarvan nu overigens geen sprake is – is volgens artikel 103 lid 2 Grondwet afwijking van het grondrecht van artikel 6 Grondwet mogelijk ‘voor zover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft’.

Verdere wetgeving – Wet publieke gezondheid

Ik werd na het schrijven van de eerste versie van deze blog nog gewezen op de Wet publieke gezondheid. Deze vertoont verwantschap met de Wet veiligheidsregio’s. Een grote verantwoordelijkheid ligt bij de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio, maar anders dan in de Wet veiligheidsregio’s bestaat de mogelijkheid niet dat de minister – in dit geval de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – de bevoegdheden aan zich trekt. Verder valt op dat de specifieke maatregelen die deze wet mogelijk maakt in hoofdzaak drieërlei zijn: gericht op het individu (par. 3), gericht op gebouwen, goederen en vervoermiddelen (par. 5), gericht op havens en luchthavens (par. 6). De laatste categorie kan hier buiten beschouwing blijven.

Par. 3 maakt duidelijk dat het niet kan gaan om een groep zonder meer (zoals een kerkelijke gemeente), wel eventueel om een groep van individuen die elk voor zich concreet gevaar oplevert voor de volksgezondheid. In par. 5 gaat hem om de aanwezigheid van een besmetting in een gebouw, vervoermiddel of op een goed (art. 47 lid 3). Als er sprake is van besmetting en ‘ernstig gevaar voor de volksgezondheid’ kan de burgemeester of voorzitter van de veiligheidsregio overgaan tot sluiting van een gebouw/terrein, verbod op betreding van een vervoermiddel of vernietiging van goederen. Alleen dus als besmetting in een bepaald gebouw daadwerkelijk gelokaliseerd is, kan dat op grond van deze wet gesloten worden. Echter, de wet is volgens art. 1 sub s niet van toepassing op ‘bouwwerken ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging’. Zou anders preventief sluiten al niet mogelijk zijn, bij kerkgebouwen is dat geheel uitgesloten.

Conclusie

Kerkgenootschappen kunnen in ons rechtsstelsel niet gedwongen worden geen kerkdienst te houden, zeker niet als het gaat om een kerkdienst in het eigen (kerk)gebouw. Het is vanuit dat oogpunt dan ook terecht dat de regering kerkdiensten niet expliciet in de maatregel tegen het COVID-19 virus heeft opgenomen. Het ND spreekt overigens in haar artikel van gisteravond voor állen van een ‘advies’. Als dat juist is, hadden ook kerkdiensten genoemd kunnen worden, misschien vanwege de ermee gemoeide aantallen kerkgangers en het gelijkheidsbeginsel zelfs genoemd móeten worden. De maatregel geldt in ieder geval ook de kerken, zo gaf premier Rutte aan, en hij hoopte dat zij er ‘creatief’ mee om zouden weten te gaan. Of het nu een advies is of een expliciet verbod, het is naar mijn stellige overtuiging in alle gevallen aan de verantwoordelijken in de kerken zelf om een besluit te nemen. Ik schreef daar voor wat betreft de PKN over in een aparte blog. Laat er na het voorafgaande overigens geen twijfel over bestaan, zij doen er wat mij betreft verstandig aan de richtlijnen van de overheid te volgen.

Bij dit alles wil ik de vraag stellen of het terecht is dat kerkdiensten structureel buiten de huidige regelgeving vallen. De kerkgangers brengen immers niet alleen zichzelf in gevaar, maar ook anderen. Zij kunnen in dit geval actief bijdragen aan het verspreiden van het virus. Het recht op godsdienstvrijheid ontslaat gelovigen niet van hun verantwoordelijkheid op dit punt. Anderen beperken zich, waarom gelovigen niet?!

Mocht iemand aanvullingen hebben op deze blog, dan ontvang ik graag een reactie.

Vervolgreflecties zijn hier te vinden.