kerk en recht

Dopen met het Azewijnse paard?

Iedere rechtenstudent moet dit arrest leren, het Azewijns(ch)e paard (HR 6 april 1915, NJ 1915/427). Een man trok in Duitsland met een touw aan een paard dat in Nederland stond, zo dat het de grens overging en in Duitsland terecht kwam. Hij bestreed dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, omdat hij in Duitsland stond. De Nederlandse Hoge Raad ging hier niet in mee. Doordat hij een touw in zijn hand had dat direct verbonden was met het paard, was het delict – het uitvoeren van een paard uit Nederland – op Nederlands grondgebied gepleegd en dus de Nederlandse rechter bevoegd.

Voorziening synodemoderamen PKN inzake dopen

Aan dit arrest moest ik ineens weer denken toen ik het stuk van het synodemoderamen van de PKN op internet las over dopen in het corona-tijdperk. Dopen is op dit moment niet mogelijk, omdat de noodzakelijke anderhalve meter afstand daarbij niet in acht genomen kan worden. De predikant komt met de doop te dicht bij het kind en bij degene die het kind ten doop houdt (vroeger ook wel de doopheffer genoemd). De gedachte van het moderamen is nu dat de predikant zich bedienen kan van een stok met daaraan een doopschelp. Die kan dan met deze ‘verlengde arm’ bij het dopen de noodzakelijke afstand houden. De stok moet wel een ‘waardig liturgisch voorwerp’ zijn. Een instructiefilmpje volgt.

De bestaande kerkordelijke regels

Op deze wijze blijft de PKN binnen de regels van de eigen kerkorde. Alleen wie volgens de in de kerkorde vastgelegde regels sacramentsbevoegdheid heeft verkregen, mag de sacramenten van doop en avondmaal bedienen. Dat is de predikant (art. V-3, VIII-1, ord. 6-3-2). Daarnaast kan volgens de ordinanties onder nadere voorwaarden ook de kerkelijk werker een dergelijke bevoegdheid krijgen (ord. 3-12-14) (zie voor de hiermee samenhangende problematiek mijn “Sacramentsbevoegdheid: van uitzondering naar regel. Pleidooi voor aanpassing van de kerkorde”, in: Kerk en Theologie 69 (2018), p. 272-285). Tussen beide bestaat een wezenlijk verschil. Bij de predikant gaat het om een persoonsgebonden bevoegdheid, bij de kerkelijk werker om een plaatsgebonden bevoegdheid. Niettemin is die plaatsgebonden bevoegdheid voorbehouden aan een ambtsdrager (ouderling of diaken), waarbij de bevoegdheid in een kerkdienst wordt bekrachtigd met handoplegging. Daar kan op verschillende manieren naar gekeken worden. Is hiermee een predikant met beperkte bevoegdheden gecreëerd, of een ouderling/diaken met uitgebreide bevoegdheden? Gelet op de kennelijk noodzakelijk geachte handoplegging, lijkt het om het eerste te gaan. De kerkelijk werker wordt in een dergelijk geval een soort hulp-predikant. Zo functioneert zij of hij meestal ook. In de lange weg die uiteindelijk heeft geleid tot de kerkelijk werker met sacramentsbevoegdheid is ook wel eens gesuggereerd om deze vicaris, plaatsvervanger, van de predikant te laten zijn.

Alternatieven

Welke andere oplossingen had het moderamen kunnen kiezen? Volgens de oecumenische dooperkenning die ook de PKN in 2012 (opnieuw) heeft ondertekend en waarbij een van de voorwaarden is dat die ‘binnen de betrokken gemeenschap en volgens de aldaar geldende regels’ voltrokken is (vgl. ord. 6-5-1). Deze erkenning beperkt de doop dus niet zonder meer tot predikant of priester. Denk bijvoorbeeld aan de nooddoop in de rooms-katholieke kerk waar de grenzen in dit opzicht zeer ruim getrokken zijn. In het voorstel van het moderamen worden de bestaande regels gehanteerd. Wat dat betreft geen probleem. De predikant en de kerkelijk werker met sacramentsbevoegdheid zijn bij uitsluiting bevoegd. Voor zover twijfel zou bestaan over de geldigheid van hun doop met behulp van een doopstok, is de voorziening van het moderamen voldoende. Duidelijk is dat het moderamen met deze voorziening vrij dicht bij de huidige praktijk blijft, zij het dat dat mede te maken heeft met de beoordeling van deze voorziening: praktisch zijn de implicaties stevig, als ik me er een voorstelling van probeer te maken. Ook andere opties zijn denkbaar. Zo had het moderamen ook kunnen vaststellen dat in de aanwezigheid van een predikant onder het door hem of haar uitspreken van de doopformule het uitgieten van het doopwater over het kindje door de ouders als een volwaardige doop geaccepteerd zou worden.

Mogelijk kan een blik op het wereldlijk recht verder helpen. Die kent bijvoorbeeld de juridische figuur van de volmacht. Binnen zekere kaders kan iemand als gevolmachtigde voor een ander optreden. In het geval van de doop zouden doopouders voor het begieten met water als gevolmachtigde van de bevoegde voorganger kunnen optreden. Wie even doordenkt, beseft dat het verschil met de doopstok niet eens heel groot is. Bij de doopstok is de stok het middel waarvan de voorganger zicht bedient. Bij de volmacht is het woord – al dan niet schriftelijk vastgelegd – van de predikant de basis. De kans op problemen is verhoudingsgewijs kleiner. Bij de doopstok las ik op Facebook in een post van Mirella Klomp de uitdrukking ‘ritual failure’, over de mogelijke, ook lichamelijke gevolgen daarvan (verwonden van het kind door een onhandigheid met de stok en de schelp). Het werken met een volmacht is qua totaalbeeld misschien zelfs nog wel minder ingrijpend dan het bedienen van een doopstok. Ligt het anders dan het mechanisch gebruik van de doopstok ook niet dichter bij het beloftekarakter dat doop in onze traditie kent?

Synodemoderamen bevoegd?

In het kader van de dooperkenning is van belang dat de doop bediend wordt binnen de in de gemeenschap geldende regels. Voldoet de voorziening van het moderamen daaraan? Zowel bij de doopstok als bij eventuele andere opties is de vraag of het móderamen daarvoor bevoegd zou zijn (vgl. ord. 4-26-3). De verwijzing naar art. XIX die in de voorziening op internet gegeven wordt, lijkt me op zich onvoldoende. De vraag zal moeten zijn of het gaat om een zaak die ‘geen uitstel’ duldt? Daarover kan verschillende gedacht worden. Een wat bredere, digitale consultatie zou mijns inziens toch wel gewenst zijn, mogelijk zelfs een extra, digitale zitting van de generale synode.

Tot besluit

Ik las vandaag op Twitter ook de reactie van een predikant die zich afvroeg, of de bedienaar van de doop niet als contactberoep zou kunnen worden aangemerkt. Met wat extra beschermende maatregelen/middelen zou de gebruikelijke dooppraktijk dan gewoon hervat kunnen worden. Onwillekeurig komen bij het voorstel van het synodemoderamen en de ontwikkelingen in de verlichting van de corona-maatregelen dergelijke gedachten bijna als vanzelf op. Risico’s kunnen nooit helemaal worden uitgesloten. Tegelijk: maatschappelijk draagvlak is van belang. De kerk lijkt op dit moment niet veel krediet te hebben, getuige ook journalistieke bijdragen over corona in de Biblebelt. Inderdaad leek er verband te zijn met kerkdiensten, maar bij nadere beschouwing wel met kerkdiensten die waren gehouden vóórdat de beperkende maatregelen werden afgekondigd.

P.S. 1

In de verklaring van het moderamen staat dat met de verlengde arm van de doopstok water geschept kan wordt om ‘dit driemaal, onder uitspreken van de bekende doopwoorden, uit te gieten over het hoofd van de dopeling’. Dit driemaal is nergens in de kerkorde te vinden. In DB II, 68, is het een mogelijkheid (‘kan’). Het zal echter niet de bedoeling zijn dat het moderamen met deze verklaring iets verplicht stelt dat het tot op heden nog niet was. Overigens zijn in de verklaring van het moderamen ook geen suggesties te vinden voor andere rituelen rond de doop, zoals handoplegging en kruisteken. Ze blijft beperkt tot de kern, de doop met water, zelf.

P.S. 2

Wat gaan we doen met andere contactmomenten, zoals huwelijksinzegening en bevestiging ambtsdragers, in het bijzonder de bevestiging van predikanten?