kerk en recht

Twee visitatietrajecten

Wie al wat lange meeloopt in het kerkelijk leven van de PKN denkt bij deze titel wellicht aan de twee soorten van visitatie die de PKN tot 2018 kende. Elke gemeente kreeg eens in de vier jaar visitatie. Dat was de reguliere visitatie. Daarnaast bestond er de tussentijdse buitengewone visitatie, ofwel kort gezegd de visitatie op afroep. In 2018 nam in feite de toen ingestelde functie van classispredikant de reguliere visitatie van het visitatiecollege over. De taak van het visitatiecollege beperkte zich tot wat tot dan toe de tussentijdse buitengewone visitatie heette. Nadere beschouwing van de huidige kerkorde leert dat er in feite nog steeds twee soorten visitatie zijn, zij het dat beide tot het type buitengewoon behoren. In de praktijk worden beide trajecten nog wel eens door elkaar gehaald. Bij deze doe ik een poging tot verheldering.

Route 1

Het eerste traject is ook uit het verleden bekend. ‘Na overleg met de classispredikant kan het classicale college voor de visitatie – wanneer feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven of wanneer een kerkenraad daartoe een verzoek heeft gedaan – een visitatie houden.’ (ord. 10-5-1) Het traject kan dus op twee manieren van start gaan. In de eerste plaats kan een kerkenraad een verzoek doen. Het college is vervolgens vrij daarop al dan niet welwillend te reageren. In de tweede plaats kunnen ‘feiten of omstandigheden’ een visitatiecollege doen besluiten visitatie te starten. De omschrijving ‘feiten of omstandigheden’ is vrij vaag. Dat laat het college veel ruimte. Het moet echter wel om meer dan een paar geruchten gaan. Voor het besluit moet de classispredikant geraadpleegd zijn.

De visitatie eindigt dan als volgt: ‘Visitatoren doen van hun visitatie schriftelijk verslag aan het classicale college voor de visitatie, dat een afschrift daarvan doet toekomen aan de betrokken kerkenraden.’ (ord. 10-5-10) Ik onderstreep hier het adres van het rapport: ‘de betrokken kerkenraden’. Dus niet aan iemand anders of aan een of meer andere kerkelijke lichamen.

Route 2

De visitatie kan ook op een andere manier geïnitieerd worden: ‘De classispredikant kan het classicale college voor de visitatie verzoeken een gemeente te visiteren.’ (ord. 4-16-4) Let wel: het gaat hier om een verzoek. Het visitatiecollege is dus niet verplicht aan dit verzoek gehoor te geven! Het maakt een eigen afweging, net als in de hiervoor beschreven route 1.

Het einde van dit traject lijkt op dat van route 1: ‘Het college doet verslag van deze visitatie aan het breed moderamen, dat – gehoord het advies van de voorzitter van het college – beslist over zo nodig te nemen maatregelen.’ Er is een rapport, maar voor het overige zijn er verschillen. Het rapport gaat in dit geval naar het breed moderamen van de classicale vergadering. Zo nodig neemt dat maatregelen (gehoord de voorzitter van het visitatiecollege). Bij die maatregelen zal gedacht moeten worden aan maatregelen die de kerkorde biedt, zoals het vrijstellen van werkzaamheden van een ambtsdrager. Het ligt bij dit alles voor de hand dat een betrokken kerkenraad een concept rapport onder ogen heeft gehad. Dat hoeft echter niet en ik kan me ook voorstellen dat er situaties zijn waarin dat ook niet wenselijk is, bijvoorbeeld als al bepaalde concrete en verstrekkende maatregelen in de rapportage zijn opgenomen.

Conclusie

Beide geschetste routes van visitatie verschillen wezenlijk van elkaar. De eerste komt vooral van onderop, hoewel ik me kan voorstellen dat een kerkenraad het als ongewenste bemoeienis van buiten beschouwt als een visitatiecollege op grond van ‘feiten en omstandigheden’ tot visitatie besluit. In de tweede is meer sprake van ingrijpen van buitenaf. De gevolgen kunnen verstrekkender zijn. Het breed moderamen van de classicale vergadering kan overgaan tot het nemen van maatregelen. Dat is bij route 1 niet, of althans niet direct het geval.

Er kan in bepaalde omstandigheden sprake zijn van samenloop: zowel een kerkenraad als een classispredikant doet min of meer tegelijkertijd een verzoek. Het visitatiecollege kan er dan voor kiezen op of het ene of het andere verzoek in te gaan (met de daarbij behorende procedure). Ook acht ik het denkbaar dat het kiest voor het honoreren van béide verzoeken, zodat beide procedures naast en met elkaar kunnen worden gevolgd. Problematisch kan in dat geval de positie van de voorzitter van het college zijn. Die is adviseur van het breed moderamen van de classicale vergadering (ord. 4-15-4) en zal uit dien hoofde geregeld contact hebben met de classispredikant. Dat kan invloed hebben op de keuze die hij of zij maakt. Ik vind daarom dat hij of zij zich bij deze samenloop ten aanzien van het verzoek van de classispredikant terughoudend dient op te stellen. Hij moet zich voldoende onafhankelijk en vrij voelen om dat af te wijzen.

Het kan zijn dat een classispredikant in een verzoek van een kerkenraad – waarover hij wordt geconsulteerd door het classicale visitatiecollege – aanleiding ziet om zelf ook een verzoek tot visitatie te doen. Het brengt immers een extra gevolg met zich mee: ook het BMCV wordt in de rapportage gekend en het BMCV kan naar aanleiding van dit rapport maatregelen nemen. Toch zal in een dergelijke situatie de classispredikant zich terughoudend moeten opstellen. Is het echt nodig dat het BMCV een vinger aan de pols houdt? Of kan een kerkenraad het in beginsel na de visitatie ook zelf wel af?