kerk en recht

Delegatie aan het BMCV

Art. VI-8 PKO bepaalt: ‘Een ambtelijke vergadering kan uit haar midden een aantal leden aanwijzen die tezamen een breed moderamen vormen waaraan de ambtelijke vergadering de uitoefening van bepaalde bevoegdheden kan delegeren, volgens regels bij ordinantie gesteld.’ Heel praktisch betekent dat, dat bij die bevoegdheden van de Classicale Vergadering waarin ‘door of vanwege’ staat, delegatie mogelijk is. Bij delegatie wordt de hele bevoegdheid overgedragen, met alles wat daarbij hoort, dus ook de verantwoordelijkheid en aanspreekbaarheid. Bij delegatie mag ook richting gegeven worden aan de wijze waarop de bevoegdheid wordt uitgeoefend. Dat mag echter ook weer niet zo ver gaan dat het kerkelijk lichaam dat de bevoegdheid ontvangt in feite zo goed als geen eigen beleidsvrijheid meer over heeft. Als een taak is gedelegeerd dan heeft het orgaan dat delegeert nog maar één optie als het ontevreden is: het intrekken van de delegatie.

Toepasselijkheid

Wie vervolgens verder gaat zoeken, ontdekt dat het aantal kerkordelijke bevoegdheden dat een Classicale Vergadering door delegatie kan overdragen aan het Breed Moderamen van de Classicale Vergadering (BMCV), heel beperkt is: volgens mij in feite alleen ord. 3-14-1, 3-29-2 en 13-6-7. De eerste twee bepalingen betreffen de aanstelling van een kerkelijk medewerker die het classicale werk praktisch ondersteunt.

Geschrapte passage en met reden

Bij een recente studie naar de taken van het BMCV viel mij op dat een bepaling die voor de Classicale Vergadering van 2004 af aan in de kerkorde heeft gestaan, er in de versie van 1 mei 2018 niet meer staat. Het gaat om ord. 4-16-6 (oud) derde aandachtsstreepje: ‘het verrichten van wat naar de orde van de kerk aan de classicale vergadering is opgedragen, voor zover dat hem door de classicale vergadering wordt gedelegeerd’.

Wie kijkt naar de behandeling van de wijziging door de Generale Synode in 2016-17 ontdekt dat er bij de eerste lezing geen aandacht is besteed aan het weglaten. Dat zal ermee te maken hebben gehad dat aanvankelijk bij de classicale vergadering niet van een breed moderamen maar van een moderamen sprake was. Voor dat moderamen waren bepaalde bevoegdheden geregeld (zie huidig 4-15-6), zij het dat die lang niet zover gingen als delegatie. Het GCKO heeft naar aanleiding van de consideraties een voorstel om van het moderamen van de Classicale Vergadering vanwege de veelheid aan zelfstandig uit te voeren taken toch maar een breed te maken, overgenomen. In de consideraties is verder vanuit de kerk gevraagd het geschrapte deel in het bevoegdhedenpakket van het BMCV weer in te voegen. Het Generale College voor de Kerkorde (GCKO) wilde dat echter niet. Het college stelde daarom: ‘Nu het GCKO voorstelt het breed moderamen toch te handhaven is dit voorstel overbodig, omdat dit wordt gedekt door wat in art. VI-9 in algemene zin wordt gezegd over de taak van een breed moderamen.’ Het eindigde ermee dat de geschrapte zinnen niet terugkeerden. Op zich is de redenering van het GCKO correct. Bepalend is namelijk of in een regel die een bevoegdheid verleent ‘door of vanwege’ is opgenomen. De weggevallen regels doen daar niets aan toe of af.

De juiste reden?

Is dit verstandig geweest? Dat betwijfel ik. In ord. 4-27-5 (oud) / ord. 4-26-6 (nieuw) staat een vergelijkbare bepaling voor de het breed moderamen van de generale synode, de kleine synode. Deze is bij de kerkordeherziening wel gehandhaafd. Ik zie in dit opzicht ook verder geen wezenlijk verschil tussen beide organen.

Nu zou men ook nog kunnen wijzen op het feit dat de zaak bij een kerkenraad die een breed moderamen instelt, de zogenaamde kleine kerkenraad, nog weer anders geregeld is. Daar staat het anders en wordt niét gerefereerd aan delegatie. Het gaat in de bewoordingen van de kerkorde om het ’toevertrouwen’ van taken door de (grote) kerkenraad aan een kleine kerkenraad (ord. 4-9-1). De afwijkende formulering is mogelijk ingegeven door het feit dat ‘de uiteindelijke verantwoordelijkheid’ bij de kerkenraad blijft. Dat ligt dus anders bij de verhouding tussen Classicale Vergadering en BMCV.

Conclusie

De positie van het BMCV is vergelijkbaar met die van de kleine synode. Het was daarom in het geheel van de systematiek beter geweest beide kerkelijk lichamen wat de bij het BMCV geschrapte passage betreft op dezelfde wijze te behandelen: óf beide met de geschrapte woorden óf beide zonder.

Tegelijk moet bedacht worden dat in de kerkorde voor het BMCV maar in enkele bepalingen delegatie mogelijk is. Dat relativeert dit pleidooi.