kerk en recht

De ambtelijke vertegenwoordiging in de kerkdienst

Het is in ons land in de gereformeerde traditie gebruik dat in de kerkdienst naast de predikant leden van de kerkenraad aanwezig zijn. Ze zijn op verschillende manieren als zodanig herkenbaar. Dat kan door stemmiger kleding dan de overige kerkgangers, door het moment van binnenkomen – samen met de predikant -, door hun afgezonderde zitplaats in de kerk, of door een combinatie van factoren. In deze blog bespreek ik kort wat er kerkordelijk minimaal nodig is.

De eerste bepaling die in het oog springt staat in de ordinantie over de eredienst, ordinantie 5: ‘De verantwoordelijkheid van de kerkenraad voor de kerkdiensten wordt tot uitdrukking gebracht in de ambtelijke aanwezigheid van leden van de kerkenraad naast de voorganger.’ Het meervoud ‘leden’ bepaalt erbij dat het om tenminste twee ambtsdragers gaat. Anders had er in plaats van ‘leden’ zonder probleem iets kunnen staan als ’tenminste een van de leden’ (ord. 5-1-5). De uitdrukking ‘ambtelijke aanwezigheid’ wijst erop dat het niet voldoende is dat de betrokkenen zonder meer ergens in de kerk aanwezig zijn. Op een of andere manier moet duidelijk zijn dat zij namens de kerkenraad aanspreekbaar zijn, in en op deze dienst.

Het minimum aantal van twee wordt elders in de kerkorde nader ingevuld. Zowel bij de ouderlingen als de diakenen staat bij het dienstwerk vermeld: ‘de ambtelijke tegenwoordigheid in de kerkdiensten’ (ord. 3-10-1, 3-11-1). Er staat net niet dat er dus in elke dienst een ouderling en een diaken aanwezig moet zijn, maar de formulering wijst in combinatie met ord. 5-1-5 wel in die richting. Het lijkt in ieder geval indertijd met deze bedoeling te zijn opgenomen. Ter toelichting is in 1997 geschreven over de diakenen: ‘Daarom behoren zij evenals de andere ambtsdragers aanwezig te zijn in de kerkdienst’ (Toelichtingen, 39v).

De kerkorde kent niet zoiets als een ambtsdrager of ouderling van dienst. Vrijwel elke gemeente kent echter dit verschijnsel. Dat is in het bijzonder de ambtsdrager die aangesproken kan worden, zij of hij heeft de leiding voor zover die niet aan de predikant is overgedragen. Het is vooral een praktische regel. Meestal is het een ouderling. Daar is kerkordelijk een goede grond voor. In ord. 3-10-1 staat namelijk als een van de taken vermeld: ‘het dragen van medeverantwoordelijkheid voor de bediening van Woord en sacramenten’. Predikant en kerkmusicus hebben hier elk op hun eigen terrein een ‘bijzondere verantwoordelijkheid’ (ord. 5-1-4). Bij de diakenen staat de ‘medeverantwoordelijkheid’ niet vermeld. Wel is er voor hen ‘de dienst aan de Tafel van de Heer’.

Praktisch vertaald betekent het voorgaande dit.

  1. In elke dienst zijn er tenminste twee kerkenraadsleden aanwezig naast de predikant.
  2. Daartoe behoort in elke dienst in ieder geval één ouderling en zo enigszins mogelijk één diaken.
  3. In avondmaalsdiensten is er naast tenminste een ouderling ook tenminste een diaken aanwezig.
  4. De ambtsdrager van dienst is bij voorkeur een ouderling.

Ik besef dat deze opsomming niet zonder problemen is. Kerkenraden zijn soms klein. Vrijwel elke zondag dienst doen kan een zware belasting zijn. Wat als er maar een ambtsdrager aanwezig is? Of alleen een diaken? Of als er zelfs helemaal niemand uit de kerkenraad ambtelijk aanwezig is? Dit soort vragen prangen misschien nog wel meer bij huwelijk en uitvaart. Bij de uitvaart lijkt steeds meer de neiging te bestaan er een dienst van te maken waarin ook mensen zonder bevoegdheid te preken voorgaan. Ik heb al eens eerder betoogd dat wat meer afstand van de kerkenraad dan wijs is.

Ik aarzel om verder op allerlei casuïstiek in te gaan. Enerzijds wijst de formulering ’tot uitdrukking gebracht’ in ord. 5-1-5 erop dat de beschreven verantwoordelijkheid voor de kerkdienst er ook als als de kerkenraad de dienst weliswaar uitgeschreven heeft, maar er geen ambtsdrager aanwezig is. Doorslaggevend is dat de dienst door de kerkenraad is uitgeschreven (vgl. ord. 5-1-3). Anderzijds wijst de term ‘medeverantwoordelijkheid’ bij de taakstelling van de ouderling erop dat deze bij de bediening van Woord en sacrament een wezenlijke positie inneemt, al lijkt het voorvoegsel ‘mede’ erop te wijzen dat het ook zonder zou kunnen.

Liever wijs ik er in het verlengde van dit laatste op dat het in de eredienst om heilige zaken gaat. Het Woord wordt uitgelegd en toegepast. De sacramenten worden bediend. In beide ontmoeten we op onderscheidene wijze God. Dat vraagt zorg en aandacht, niet alleen van de predikant, maar . Het is daarom niet verkeerd dat gemeente en kerkenraad de lat hoog leggen.