De kerk krimpt. Maar dat betekent niet dat de waarde die aan kerkelijke rituelen wordt gehecht navenant vermindert. Het komt geregeld voor dat mensen die in het geheel niet ingeschreven staan toch vragen om een kerkelijk ritueel, zoals bijvoorbeeld de inzegening van een huwelijk. Ik beperk me in deze blog tot wat de kerkorde het huwelijk tussen man en vrouw noemt. Kan een kerkenraad daar gehoor aan geven? Is een predikant bevoegd een dergelijk huwelijk in te zegenen? Bij haar of hem zal het verzoek in veel gevallen het eerst terecht komen.
Nee
Het korte antwoord is ‘nee’. Een predikant is niet de bevoegdheid om een huwelijk in te zegenen als niet tenminste een van de leden van het bruidspaar ingeschreven staat in de kerk (PKN). Heel duidelijk is dat overigens niet, maar ord. 5-3-3 wijst er wel op (vgl. ook GR 2-3-2 sub h, met betrekking tot de registratie). Ook het Dienstboek lijkt daar in de toelichting op de orde van dienst vanuit te gaan (DB II, 699). Het gaat hier over leden in de zin van ord. 2-2-1: ingeschreven als dooplid of belijdend lid. Ook mensen die ingeschreven staan als ‘vrienden’ van de gemeente kunnen dus niet de kerkelijke inzegening van hun huwelijk verlangen. Op dit terrein staan ze dus op dezelfde grond als mensen die op geen enkele manier staan ingeschreven.
Toch wringt hier iets. Enerzijds erkent het aanstaande bruidspaar door de vraag om een inzegening wel het ambt van de predikant en de gemeenschap waarbinnen de predikant het ambt vervult. Het bruidspaar gaat uit van de bevoegdheid die de predikant vanuit het ambt en de inbedding van dat ambt heeft om een huwelijk in te zegenen. Anderzijds is het bruidspaar lid van geen enkele kerk, ook niet van de PKN. Het bruidspaar heeft kennelijk geen consequenties getrokken uit deze erkenning. Waarom niet? Als je inzet bij het enerzijds, waarom kan daaruit dan niet het anderzijds (= lidmaatschap in enigerlei vorm, zie ord. 2-2-1, m.i. dus ook eventueel als vriend!) voortvloeien. Of omgekeerd, als je inzet bij het anderzijds (geen lidmaatschap), wat is dan de basis voor het enerzijds (erkenning van hetgeen onder andere voortvloeit uit dat lidmaatschap)? De bevoegdheid van de predikant staat niet los van de gemeenschap die hij of zij dient.
Ik kijk bij het voorgaande uiteraard verder dan het formele. Natuurlijk kunnen mensen zich voor het huwelijk laten inschrijven en zich daarna weer uit laten schrijven als duurzame registratie een probleem is. Het zal echter duidelijk zijn dat als het zo ligt, ze het inschrijven net zo goed kunnen laten.
Of toch wel? – I
Op basis van de tekst van ord. 5-3-3 is eventueel ook een ruimere interpretatie mogelijk: dan is de bepaling alleen van toepassing áls er een andere gemeente in de kerk in het spel is. Bos-Koffeman geeft aan dat als een van de huwelijkspartners tot een ander kerkgenootschap behoort, daar contact mee wordt opgenomen (p. 80). Dat is zeker in de geest van ord. 5-3-3, maar er is geen directe aanwijzing laat staan een verplichting in die richting in de kerkorde te vinden. In beide gevallen gaat het om praktische regels die tevens uitdrukking geven aan kerkelijk fatsoen.
De wetsgeschiedenis van ord. 5-3 en 5-4 is uitvoerig en complex. Delen van de in het SoW-proces participerende kerken hadden gewild dat er veel principiëler gesproken zou worden over het huwelijk tussen man en vrouw en hadden de (in)zegening van andere levensverbintenissen liever buiten de kerkelijke deuren gehouden. Zoals wel vaker in dat soort situaties is een enorme zuigkracht van deze kwestie uitgegaan, waardoor over andere aspecten niet of minder is gesproken. Het aantal documenten is zo groot dat het onmogelijk is in het kader van een blog als deze alles te doorzoeken, maar in wat ik gezien heb ben ik geen discussie tegengekomen wie mag vragen om de inzegening van een huwelijk tussen man en vrouw.
Of toch wel? – II
De kerkorde kent echter nóg een bepaling, waar het gaat om de de zegening (niet inzegening!) van andere levensverbintenissen dan het huwelijk tussen man en vrouw. Deze bepaling biedt wel ruimte om te zegenen, maar dan niet als huwelijk M/V. Hoewel het aanvankelijk niet de intentie is geweest, is ord. 5-4 puur vanuit de tekst gezien in hoge mate vormvrij (hoewel een gemeente er ook voor zou kúnnen kiezen de procedure van ord. 5-3 naar analogie toe te passen, dat is aan de kerkenraad (zo Bos-Koffeman, p. 83)): alleen de procedure naar het van toepassing verklaren van ord. 5-4 voor een gemeente is voorgeschreven. In ord. 5-4 ontbreekt de verwijzing naar leden. Het beperkt zich tot ’twee personen’. Het is niet noodzakelijk dat de levensverbintenis burgerlijk geregistreerd is, al beveelt de model plaatselijke regeling van de PKN dit wel aan. Dit model bevat verder het advies ‘dat de zegening alleen kan plaatsvinden als een van de betrokkenen lid van de gemeente is.’ Blijkbaar leefde bij de opstellers van dit model de overtuiging dat het ook anders zou kunnen. Als een kerkenraad de aard van de levensverbintenis en de kwestie van het lidmaatschap niet heeft gepreciseerd, biedt ord. 5-4 wel enige ruimte, zolang de predikant maar niet een huwelijk tussen man en vrouw inzegent – want daar gaat ord. 5-4 nu net niet over -, maar meer in het algemeen een levensverbintenis. Gekunsteld is het natuurlijk allemaal wel. Wie zal precies zien/beseffen wat er gebeurt, zeker ook omdat het inhoudelijk verschil tussen zegenen en inzegenen met een synodeuitspraak uit 2018 flinterdun geworden is.
Een oplossingsrichting
Alles in ogenschouw nemend kan ik me ook voorstellen dat iemand zegt: de kerkorde voorziet niet in een situatie als deze, maar er is vanuit missionair en pastoraal oogpunt alle reden toe daar verandering in te brengen. Tot rond 1800 had de kerk een publieke taak in de huwelijkssluiting, allereerst voor de eigen leden, maar de grens werd bij mijn weten soms ruimer getrokken. De huwelijksinzegening werd vervolgens een interne zaak. Het lijkt mij echter alleszins het overwegen waard of de kerk met inachtneming van de burgerlijke wetgeving bewust ook niet-leden de (in)zegening moet kunnen aanbieden. Het bovenstaande laat zien dat de bestaande regelgeving niet eens hoeft te worden veranderd. De legitimatie van een bepaalde interpretatie is voldoende.
Tot op landelijk niveau een besluit valt, zal eenieder tegen de achtergrond van wat we nu aan regels zelf een standpunt moeten bepalen. Predikanten doen dat natuurlijk niet alleen maar in samenspraak met hun kerkenraad.