kerk en recht

‘Geroepen door Christus’ – enkele lijnen doorgetrokken

Welke betekenis heeft het ambtsrapport Geroepen door Christus voor de toekomst van het ambt in de Protestantse Kerk in Nederland? Enkele dagen terug keek ik in mijn blog vooral naar het voortraject bij dit rapport. Dat is helaas minder solide dan het lijkt. In deze blog ligt het accent meer op de mogelijke consequenties van het rapport. Ik haal een aantal zaken voor het voetlicht. Voor de onderliggende gedachtegang in het rapport verwijs ik naar het rapport zelf. Het rapport is genuanceerd. Voorzichtig maar doelbewust brengt het de lezer waar die wezen moet. Dat zou wat mij betreft soms wel wat directer mogen. Ik bespreek enkele conclusies die wat mij betreft in het oog springen.

Een vierde ambt: kerkelijk werker

In de eerste plaats pleiten de opstellers voor een vierde ambt, dat van kerkelijk werker. Hierin klinken ook de op de generale synode van 21-22 april jl. gepresenteerde bevindingen met betrekking tot de positie van kerkelijk werkers door. De positie van kerkelijk werker is in verschillende opzichten kwetsbaar, ook arbeidsrechtelijk. Het is van belang daarin verbetering te brengen, alleen al om ervoor te zorgen dat voldoende professionals in de kerk werkzaam zullen zijn. Het gaat hier echter nadrukkelijk om een kerkelijk werker met de bij die functie – in de toekomst mogelijk dus ambt – behorende taken en bevoegdheden. Dat is dus niet per se de bediening van Woord en sacramenten. Integendeel, in het bijzonder de bediening van de sacramenten, behoort tot het eigene van wat de opstellers het geordineerde ambt noemen.

Hiërarchie?

Een tweede conclusie van het rapport is dat differentiatie binnen het predikantsambt mogelijk is. De opstellers gaan daarin vrij ver, verder dan het vorige ambtsrapport, Geroepen en gezonden. Ook een zekere mate van hiërarchie wordt mogelijk geacht. Het verzet tegen hiërarchie in de Reformatie achten de schrijvers tegen de achtergrond van de laatmiddeleeuwse kerk alleszins begrijpelijk. De Schrift sluit het huns inziens echter niet uit, zij menen hiërarchie in Paulus’ brieven te kunnen ontdekken. Dit is een punt dat naar mijn idee verdere uitwerking en doordenking behoeft. Art. VI-1 van de kerkorde wijst een duidelijk andere richting in de zin dat hiërarchische verhoudingen in de kerk principieel voorkomen moeten worden. De kerkorde kan natuurlijk gewijzigd, maar vooralsnog ben ik op dit punt niet overtuigd. Ik zie ook in het geheel van de voorstellen van dit rapport niet direct de noodzaak om bepaalde vormen van hiërarchie te verwelkomen. Dat kan wellicht anders worden als er gedifferentieerd gaat worden in het predikantenambt, bijvoorbeeld afhankelijk van de genoten opleiding. De opstellers benadrukken overigens niet de plicht van hiërarchie, maar de mogelijkheid.

Sacramentsbediening hoort exclusief bij het predikantsambt

Een derde conclusie betreft de kerkelijk werkers die nu al sacramentsbevoegdheid hebben. De opstellers menen dat de kerk ‘geroepen [is] hun bekwaamheid te beoordelen’ (p. 53) en zij bedoelen dan de bekwaamheid voor het predikantsambt. Naar de inhoud gerekend is er in feite al sprake van roeping voor dát ambt. Zij bedienen immers reeds de sacramenten. De mogelijkheid van sacramentsbediening voor kerkelijk werkers lijkt wat het rapport betreft te gaan verdwijnen. Bij mij rijst de vraag of dat ook geldt voor de uitzonderingssituatie waarin een ouderling of diaken de sacramenten mag bedienen (en waarop generiek ook een dergelijke bevoegdheid voor pioniers is gebaseerd) (ord. 2-6). De discussie over de ambten begon enkele jaren geleden met de vraag of onder voorwaarden een volwaardig voorgangerschap, inclusief de bediening van de sacramenten, ook niet met een niet-academische opleiding mogelijk zou moeten zijn. Het rapport lijkt in de richting te gaan van een ontkenning, hoewel het in de differentiatie van het predikantsambt ook niet geheel wordt uitgesloten. Hierop zal in een volgende fase een antwoord moeten komen.

Scholing in grondtalen en wetenschappelijke theologie

In de vierde plaats wil ik in deze blog aandacht vragen voor het gegeven dat voor het predikantschap een gekwalificeerde scholing vereist is. Waar Geroepen en gezonden met name de kennis van de zgn. Bijbelse talen sterk relativeerde, voert Geroepen door Christus juist een stevig pleidooi dit niet te snel los te laten. Ook hier voert nuance de boventoon. ‘De (blijvende) studie van de Schriften is voor elke geordineerde dienaar van het Woord onmisbaar.’ (p. 56) In deze en de omringende zinnen staat nergens dat kennis van Grieks en Hebreeuws een uitsluitende voorwaarde is. Tegelijk is de suggestie in deze richting sterk, bijvoorbeeld in de zin: ‘Theologisch gezien vraagt de betrouwbaarheid van het ambt dat naar Christus verwijst allereerst om een grondige kennis van Christus en de Schriften.’ Het hoeft dan ook niet te verbazen dat in het verlengde hiervan – kennis van Grieks en Hebreeuws staat niet gelijk aan een wetenschappelijke scholing! – de waarde van een academische scholing voor predikanten hoog wordt aangeslagen (par. 5.8). In dit verband wordt ‘scholing in de grondtalen’ zelfs expliciet ‘onmisbaar’ genoemd. Ik wijs in dit verband ook op een artikel dat dr. Jan Dirk Wassenaar en ik onlangs in het tijdschrift Kerk en Theologie publiceerden: ‘De opleidingseisen voor het predikantschap in het licht van de traditie‘. Vanaf de Reformatie is in protestants Nederland, zeker in de gereformeerde traditie, de academische opleiding mét kennis van de Bijbelse grondtalen een gegeven geweest. Bij een krapper aanbod aan predikant is de neiging wel eens geweest de eisen wat minder stringent te hanteren, maar nooit meer dan tijdelijk. Dat brengt mij tot slot bij een vijfde punt.

Predikantentekort?

‘De nood der tijd’. Onder deze titel onderstrepen de opstellers in par. 5.7 nog eens de noodzaak van een gedegen theologische vooropleiding voor predikanten. Ze wijzen erop dat het werken in de huidige samenleving eerder ingewikkelder dan eenvoudiger is geworden voor voorgangers-predikanten. Ik tref hier eigenlijk geen ruimte om lager in te zetten, bijvoorbeeld vanwege een predikantentekort. Op een of andere manier hangt dat begrip de laatste tijd in de lucht. Een rapport op de hiervoor genoemde synode van 21-22 april jl. wijst in die richting. Dit rapport ontbeerde naar mijn idee een grondige evaluatie van het cijfermateriaal, waardoor de bewering van een (tijdelijk) predikantentekort in de lucht blijft hangen. Hier dreigt vervolgens het gevaar van elkaar napraten. Op de vacaturesite van de PKN zie ik de laatste tijd eerder minder dan meer predikantsvacatures. Ik besef dat dit een momentopname is en ook dat lang niet alle gemeenten gebruik maken van dit medium om een geschikte predikant te vinden. Naar mijn idee is er in ieder geval nog geen sprake van een duidelijke trend.

Tot besluit

Uiteraard valt er bij een rapport als dit meer te noemen. Zo komt in dit rapport net als bij Geroepen en gezonden een sterke verbinding tot stand tussen geordineerd ambt en sacramentsbediening. Het Woord kan ook door anderen bediend worden. Dat vergt meer doordenking dan een verwijzing naar de traditie en de wereldkerk, zoals nu gebeurt in Geroepen door Christus (p. 55). Evenmin overtuigt de nadruk die specifiek – missionair en apologetisch – op het geordineerde ambt komt te liggen waar het gaat om de plaats van de kerk in de hedendaagse samenleving (p. 58). Dat is mij veel te eenzijdig. In de eerdere blog gaf ik al aan: het is nu vooral zaak te formuleren waar de ambten gezamenlijk voor dienen te staan, ook in dezen. De mogelijkheden van het geordineerde ambt, als men dat zo noemen wil, worden hierin overschat. Het opleidingsniveau in Nederland en zeker in de Nederlandse kerken ligt verhoudingsgewijs hoog. Die inbreng zal in kerkelijk verband – meer concreet ook in een plaatselijke kerkenraad in de ‘andere’ ambten – niet gemist kunnen worden. Lijnen die de gezamenlijkheid benadrukken, met vervolgens uiteraard ieder zijn eigen plaats en taak, had ik graag steviger aangezet gezien.