kerk en recht

De geordineerde ambtsdrager komt in de Romeinse artikelen van de PKO niet voor (I)

In de nota Geroepen en gezonden wordt een lans gebroken voor de geordineerde ambtsdrager. Ik schreef daar eerder ook al over. De nota probeert aan te tonen dat de PKN in de predikant de geordineerde ambtsdrager al lang kent. In deze blog wil ik laten zien dat de wezenskenmerken van de geordineerde ambtsdrager in de kern van de kerkorde van de PKN, de zogenaamde Romeinse artikelen, niet voorkomt. Ik ga in deze blog achtereenvolgens in op het karakter van de Romeinse artikelen, op hetgeen daar gesteld wordt over de ambten en de mogelijkheden die dat biedt voor de uitdagingen waar de PKN voor staat. In een volgende blog bespreek ik in dit licht de nota Geroepen en gezonden voor wat betreft het geordineerde ambt.

Gelaagde regelgeving

De PKN kent een gelaagde regelgeving. Het begint met de kerkorde in engere zin, de al genoemde Romeinse artikelen. Daarop volgen dan de ordinanties en de generale regelingen. De PKN heeft de hoofdlijn van de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk (1951) overgenomen en daarmee ook deye systematiek. Dat roept natuurlijk direct de vraag op naar het verschil in karakter en inhoud van de verschillende onderdelen. Bij het ontwerp van de hervormde kerkorde meldde de opsteller van het basisdocument, de jurist H.M.J. Wagenaar, in 1945 daarover het volgende: ‘De formele structuur van het ontwerp is aldus, dat de principiele zaken en de grote lijnen van het kerkelijk bestel zijn neergelegd in een kerkorde, en de administratieve uitwerking ervan plaats heeft gevonden in een aantal daarbij behorende ordinanties. Deze indeling bood tegelijkertijd het voordeel dat er een zekere scheiding viel te maken tussen een deel van meer theologische en een van meer technische aard, waardoor men mede ontkomt aan het bezwaar in de technische afdeling theologische begrippen te moeten omschrijven, daar zij reeds voorkomen in de theologische locus, waar zij overigens meermalen geacht konden worden reeds een vaste en bekende inhoud te hebben en dus als notoire begrippen mochten worden aanvaard.’ (W. Balke en H. Oostenbrink-Evers, De commissie voor de kerkorde (1945-1950) (…) (red.) (Zoetermeer: Boekencentrum, 1993), XLIv) B. Wallet beschrijft het als volgt: ‘Het gaat in een kerkorde om het leven en werken van de kerk. Kerk en gemeente moeten een inrichting hebben, die het mogelijk maakt om rondom Woord en sacrament gemeente van Christus te zijn. De kerkorde als grondwet van de kerk [= de Romeinse artikelen] dient tegen deze achtergrond te worden gehoord en de ordinanties als concrete rechtsregels worden aan de grondidealen getoetst. In principe komt in de kerkorde alles op tafel. In sterk gecondenseerde vorm worden de grondlijnen getekend.’ (B. Wallet in Van den Heuvel 2004, 15)

Gemeenschappelijkheid

Wat betreft de ambten zet de kerkorde in engere zin stevig in op de eenheid en gemeenschappelijkheid van de ambten. ‘Om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de wereld te bewaren is van Christuswege het openbare ambt van Woord en Sacrament gegeven.’ (art. V-1) Op deze regel volgt dan nog in hetzelfde lid dat de kerk een drietal ambten onderscheidt. Of beter misschien: er is een drievoudig ambt, het ene ambt wordt uiteengelegd in predikant, ouderling en diaken. De opstellers van de kerkorde hadden ervoor kunnen kiezen vervolgens direct deze drie ambten nader in te vullen. Dat doen ze echter niet. In lid 2 wordt de nadruk op de gemeenschappelijkheid uit het eerste lid nog eens uitgewerkt: ‘De ambtsdragers zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk voor de opbouw van de gemeente in de wereld door zorg te dragen voor (…)’ (art. V-2). Dat moet opgevat worden als een principiĆ«le keuze (vgl. B. Wallet in Van den Heuvel 2004, 36).

In Geroepen en gezonden wordt sterke nadruk gelegd op het feit dat een predikant ambtsdrager van de kerk is. Het valt dan op dat artikel V dat zo niet kent. Anders dan de hervormde kerkorde uit 1951 die in het artikel over de ambten begon bij de kerk, kiest de PKO welbewust haar uitgangspunt in de gemeente. Over de verhouding tot de kerk wordt zeer terughoudend gesproken (vgl. art. V-1, 4, 5, 6). Het accent ligt net als bij ouderlingen en diakenen ook voor de predikant veel sterker bij de plaatselijke gemeente: ‘De roeping tot het ambt geschiedt van Christuswege, plaatselijk door de gemeente en overigens door de kerk bij monde van de daartoe bevoegde vergaderingen.’ (art. V-3) Terzijde: het ‘overigens’ onderstreept het primaat van de plaatselijke gemeente in de roeping; de inhoud van het overigens heeft betrekking op een beroep door bijvoorbeeld de generale synode (vgl. B. Wallet in Van den Heuvel 2004, 40). De roeping door de gemeente wordt vervolgens (!) ingekaderd in ‘de orde van de kerk’ (art. V-5). Het is dus niet zo dat een predikant geroepen wordt door de kerk in haar geheel. Wel aanvaardt de kerk de predikant als zodanig, als de betrokkene in het ambt bevestigd is, maar dat blijkt niet uit de Romeinse artikelen.

Ik ben ervan overtuigd dat de nadruk die in Geroepen en gezonden wordt gelegd op het geordineerde ambt, in onderscheid met de ambten van ouderling en diakenen, niet heilzaam is voor de Protestantse Kerk in Nederland. De gemeenschappelijkheid van de ambten was al aanwezig in de hervormde kerkorde, ze bestond ook in de Gereformeerde Kerken. Deze innige gemeenschappelijkheid lijkt me cruciaal voor de PKN, ook in de nabije toekomst. Het gaat in alles om gemeenschappelijkheid in het ambt, een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle ambtsdragers, waarbij zij in de uitvoering verschillende taken hebben. Waar gemeenten kleiner worden, financien minder, zal ook de aanwezigheid van beroepskrachten zoals een predikant, minder worden. De predikant kan dan heel makkelijk verworden tot een soort van ‘vliegende keep’ die dan eens hier en dan eens daar diensten verleent. Voor een bloeiend kerkelijk leven zal het aankomen op een sterk gevoel van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het uit elkaar spelen van de ambten door het geordineerde ambt te positioneren naast de andere ambten – en deels ook tegenover als enig ‘ecclesiologisch noodzakelijk’ – zal uiteindelijk niet anders dan een negatieve uitwerking kunnen hebben.

In mijn optiek is deze nadruk op de gezamenlijkheid de enige grond, waarop in de bediening van de sacramenten een uitzondering kan worden gemaakt op de regel in de Romeinse artikelen dat een predikant de sacramenten bedient (zie ord. 2-6, 3-12-14). Met de regelgeving rond de sacramentsbevoegdheid van kerkelijk werkers is van de uitzondering een regel gemaakt die niet te verenigen is met de kerkorde in engere zin (ord. 3-12-14). Het is daarom goed, dat nu gekeken wordt naar mogelijkheden om daar een andere basis voor te vinden, de aanleiding voor het rapport Geroepen en gezonden. Een diaken of ouderling die sacramenten bedient, kan daarmee weer een uitzondering worden (zoals in ord. 2-6).

Basis voor differentiatie

De huidige inzet van de kerkorde in art. V biedt volgens mij ook een uitstekende basis voor differentiatie in de ambten. De nadruk ligt bij de verschillende ambten immers op de gezamenlijkheid. Er is niets op tegen het aantal ambten uit te breiden. In de voorstellen voor de hervormde kerkorde indertijd was in uitbreiding van het aantal ambten voorzien, zij tegen de achtergrond van heel andere vragen (niet die van de bediening van Woord en sacramenten).

In een volgende blog ga ik nader in op de vraag, in hoeverre de idee van de predikant als predikant van de kerk in de Romeinse artikelen voorkomt. Daarbij ga ik ook in op de ordinanties.