kerk en recht

De geordineerde ambtsdrager komt in de Romeinse artikelen van de PKO niet voor (II)

In mijn vorige blog onder dezelfde titel gaf ik aan dat de theologische beslissingen in de kerkorde in engere zin, in de Romeinse artikelen vallen. Ik liet daarin tevens zien, hoe de hoofdlijn in de Romeinse artikelen die van de gemeenschappelijkheid van de ambten is. Er is geen principieel verschil tussen het ambt van predikant – in de nota Geroepen en gezonden beschouwd als geordineerd ambtsdrager -, ouderling en diaken. Praktisch zijn die verschillen er natuurlijk wel. Zo stellen de Romeinse artikelen dat er bij alle gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het geheel in de taakstelling van elk van de ambten evidente verschillen zijn. Maar hoe moeten die verschillen beoordeeld worden? Is er een status aparte voor het geordineerde ambt? In deze blog laat ik zien dat het geordineerde ambt maar slechts zijdelings met een beroep op de kerkorde in engere zin te funderen valt.

  • Wat gaat er aan het ambt vooraf? Roeping, zoals in het rapport Geroepen en gezonden uitvoerig wordt gedocumenteerd. Geroepen en gezonden formuleert: ‘Alle ambten zijn een antwoord op een roeping, vragen om een erkenning door de gemeente’ (Geroepen, 13). Beide elementen zijn terug te vinden in de kerkorde: ‘De roeping tot het ambt geschiedt van Christuswege, plaatselijk door de kerk’ (art. V-4). Tot zover geen verschil.
  • Geroepen en gezonden geeft voor de ordinatie drie kenmerken: gebed om de Geest, handoplegging en erkenning door de gemeente (Geroepen, 18). De eerste en de laatste van dit drietal gelden voor alle ambtsdragers. De kerkorde stel stelt immers dat, afgezien van het feit dat iemand die welk van de ambten dan ook vervult belijdenis moet hebben gedaan van het geloof, er de noodzaak is van ‘in het ambt bevestigd zijn, onder aanroeping van de Geest.’ (art. V-5) Met handoplegging ligt dat anders. Die is bij de bevestiging verplicht voor predikanten (ord. 3-5-7) en optioneel voor ouderlingen en diakenen (ord. 3-6-9). Let wel: waar Geroepen en gezonden hier kennelijk een grote theologische betekenis aan toekent, doet de kerkorde dit met het onderbrengen van dit element in de ordinanties niet, althans lang niet zo sterk.
  • Ter aanvulling. Zoals ik ook eerder elders al onder de aandacht heb gebracht, is de praktijk van handoplegging onder predikanten aan het schuiven. Handoplegging vindt in mijn waarneming op alle niveaus (!) van de kerk in toenemende mate ook plaats bij een verbintenis. Het is weliswaar geboden bij een bevestiging, het is strikt genomen niet verboden bij een verbintenis. Niettemin is het gevolg dat in de praktijk van de kerk juist wat betreft het cruciale aspect van de handoplegging de beweging een andere kant opgaat dan Geroepen en gezonden tot uitgangspunt neemt. Het verschil tussen predikanten enerzijds en ouderlingen en diakenen anderzijds is praktisch beperkt, vaak diffuus.
  • Geroepen en gezonden stelt dat een predikant in eerste instantie predikant is van de kerk. In mijn vorige blog gaf ik al aan dat daar op grond van de Romeinse artikelen geen grond voor is. Het is, en dat is gezien de achtergrond van de PKO niet zo vreemd, ook goed te verdedigen dat de kerk hier vooral praktisch-faciliterend optreedt, primair om de goede orde in de plaatselijke gemeenten te faciliteren. Als het gaat over het ‘naar de orde van de kerk geroepen zijn’ (art. V-5), dan betreft dat door de landelijke kerk vastgestelde regels om een ordelijk en vruchtbaar verloop van de roepingsprocedure door de plaatselijke gemeente te garanderen. Inderdaad: ‘Landelijke kerk, classis en gemeente zijn elk op een eigen manier nodig om gestalte te geven aan de zending van de Kerk.’ (Geroepen, 12; let op de hoofdletter bij Kerk, het gaat hier over de Kerk wereldwijd!) Zo kan ook de uitdrukking ‘predikanten van de kerk’ verstaan worden (vgl. ord. 3-15 (opschrift), 3-15-1, 4-6-7, 4-16-2, 4-26-2, 5-5-1, 10-3-4). Daar hoeft geen normatieve waarde aan te worden toegekend. Het gaat hier om predikanten die in, door en voor het geheel van de kerk als predikant erkend worden. Het verschil met ouderlingen en diakenen is wat dat betreft betrekkelijk: ook zij worden in het geheel van de kerk als zodanig erkend, hun functioneren als zodanig is alleen beperkter.
  • De bemoeienis van de kerk met betrekking tot de ambtsopleiding kan eveneens op deze manier bekeken worden (vgl. art. XV). Maar ook wie een stapje verder wil gaan en hier meer betekenis aan wil toekennen, loopt tegen een grens aan: de bemoeienis met de ambtsopleiding eindigt bij de toestemming aan een kandidaat ‘om als proponent te staan naar het ambt van predikant.’ (art. XV-5) Ofwel: precies waar het op het ambt zelf aankomt, houdt in de Romeinse artikelen de bemoeienis van de landelijke kerk op.
  • Andere kerkordelijke argumenten om te onderbouwen dat een predikant in eerste instantie predikant van de kerk is (bv Geroepen, 18) zijn eveneens ontleend aan de ordinanties. Over de bemoeienis van de classis bij een beroep, de gang van zaken bij ontheffing uit het ambt en emeritaat, zwijgen de Romeinse artikelen. Het ligt op deze terreinen kennelijk niet zo fundamenteel, in ieder geval niet wat betreft de kerkelijke regelmaker.
  • Dat ligt anders waar het gaat om het toevertrouwen van de bediening van Woord en sacramenten aan de predikant. Dat is nadrukkelijk wel opgenomen in de Romeinse artikelen (art. V-2; zie ook VIII-1, IX-1, vgl. VII-2). Dat is echter als zodanig niet verbonden met het predikant-van-de-kerk zijn.

Conclusie

Al met al kom ik tot de conclusie dat in de Romeinse artikelen geen grond te vinden is om in onderscheid met ouderlingen en diakenen de predikant als primair ambtsdrager-van-de-kerk te beschouwen. In de ordinanties ligt dat naar de letter anders, al kan er verschillend naar gekeken worden. De vraag is vervolgens welk gewicht aan de ordinanties toegekend moet worden. Het gaat om uitwerking van de kerkorde in engere zin. De Romeinse artikelen worden wel beschouwd als grondwet waaraan de ordinanties als ‘concrete rechtsregels’ dienen te worden getoetst (B. Wallet in Van den Heuvel 2004, 15). De omgekeerde weg mag niet zomaar bewandeld worden. Uit de feitelijke situatie die uit de ordinanties voortvloeit kunnen niet zonder meer bepaalde principes afgeleid worden, zeker niet als die wezenlijk afwijken van de reeds geformuleerde principes (i.c. in de kerkorde in engere zin).

Het voorgaande betekent overigens niet dat een en ander zo zou moeten blijven. De kerk ontwikkelt zich. De kerk kan te allen tijde besluiten zaken die eerder in de kerkorde als meer secundair beschouwd werden, nu principieel te achten en in het geheel van de kerkorde ook een zodanige plaats toe te kennen. Dat vraagt echter om een grondige bezinning en herziening. De huidige opzet en inhoud van de Romeinse artikelen wijst namelijk in een andere richting dan Geroepen en gezonden doet.

Post-Scriptum I

Los van het voorgaande wil ik nog enkele kanttekeningen van een andere orde maken bij Geroepen en gezonden.

  • Het beroep op Calvijn. ‘Bij het denken over het predikantsambt willen we nauwer aansluiten bij Calvijn.’ (Geroepen, 18) Kan dat echter wel? Terecht wijst de nota erop dat Calvijn door de bril ‘van de latere Calvinistische traditie’ wordt gelezen (Geroepen, 14). Maar dreigt de nota niet eveneens iets dergelijks te doen? Bij Calvijn krijgen de predikanten de handen opgelegd, een cruciaal aspect van wat ordinatie is gaan heten. Er zijn echter aanwijzingen dat dat volgens Calvijn ook bij diakenen zou moeten (anders dan bij ouderlingen), al is dat niet geheel duidelijk. Waarom is die lijn dan niet verder verkend. Daar komt bij de vraag bij of een stevig beroep op Calvijn wel zo gelukkig is. Maarten Wisse heeft erop gewezen dat bij Calvijn de leer over de kerk inzet bij de predikant. In de Nederlandse Geloofsbelijdenis, een van de belijdenisgeschriften van de PKN, ligt het accent evenwel anders, Daar begint de leer over de kerk in artikel 27 met de uitspraak dat de gemeente een vergadering is van ware Christus-gelovigen.
  • De oecumene. ‘Het eigene van het “geordineerde” ambt heeft zich met een hoge mate van eensgezindheid uitgekristalliseerd in de oecumenische bezinning.’ (Geroepen, 18) In het meest recente oecumenische rapport dat is geraadpleegd (vgl. Geroepen, 38), The Church – Towards a Common Vision (Nederlandse versie), valt inderdaad te lezen dat er op tal van punten sprake is van groeiende overeenstemming, ook met betrekking tot de ambten (vgl. m.n. nrs. 45-53). Tegelijk laat het document zien dat er grote verschillen zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van het geordineerde ambt. Bij mijn weten hebben de PKN en haar rechtsvoorgangers zich juist altijd met een zekere terughoudendheid opgesteld ten aanzien van de bereikte consensus. De stap naar het geordineerde ambt is dus nog niet gezet, dat zou – indien de PKN dat wenst – alsnog moeten gebeuren.

Post-Scriptum II

Een aspect vraagt nog om een aparte behandeling en dat is de bijzondere positie die het geordineerde ambt krijgt ten gevolge van de bevoegdheid om Woord en sacrament te bedienen. Dat in het bijzonder maakt het volgens het rapport ‘ecclesiologisch noodzakelijk’ (Geroepen, 12). Daar hoop ik binnenkort nog een keer apart op in te gaan.