Zoals te verwachten was heeft het PKN-rapport Geroepen en gezonden. Ambt en diversiteit in de Protestantse Kerk in Nederland (verder in deze blog: rapport of ambtsrapport) de nodige reacties opgeroepen. Zo verschenen enkele kritische reacties in In de Waagschaal en publiceerde de BNP op 31 mei een Open brief waarin ‘verbijstering’ werd uitgesproken over het op dat moment voorleggende besluitvoorstel. In deze blog wil ik stil staan bij de nadruk die in het rapport ligt op het geordineerde ambt. Ik pretendeer beslist geen volledigheid, maar wil enkele argumenten aanreiken die wat mij betreft in de discussie een rol moeten spelen.
Het voorstel
Ik geef om te beginnen een samenvatting, zoals die in het rapport zelf gegeven wordt: ‘Kort samengevat zal de werkgroep de generale synode allereerst voorstellen uit te spreken dat * onderscheid dient te worden gemaakt tussen het geordineerde ambt (waarvan de bediening van Woord en sacramenten het hart vormt) en andere ambten; * kerkelijk werkers en anderen die (zonder predikant te zijn) bevoegd zijn tot de bediening van Woord en sacramenten voortaan als pastors gerekend worden onder de geordineerde ambtsdragers.’ (5) Dit alles is slechts tot op zekere hoogte nieuw. In feite is bij degenen die nu predikant zijn en degenen die pastor genoemd moeten gaan worden al sprake van ordinatie. Ordinatie kent in het rapport namelijk drie kenmerken: gebed om de Geest, handoplegging en erkenning door de gemeenschap (17-19). Dit is in de praktijk ook nu al niet alleen bij predikanten het geval, maar eveneens bij kerkelijk werkers met sacramentsbevoegdheid, al zal dat niet altijd even expliciet het geval zijn (vgl. ord. 3-12-15). Als de voorstellen van het rapport worden doorgevoerd dan bestaat het verschil met de huidige situatie op dit punt met name in het feit dat we de term ordinatie in de kerkorde gaan opnemen (20v).
Aarzeling I – checks en balances
Om direct maar met de deur in huis te vallen: ik acht het onverstandig dat de PKN deze kant opgaat. Ik vind het idee van de diversificatie van de ambtsdragers die Woord en sacramenten mogen bedienen binnen zekere voorwaarden geen verkeerd idee. Akkoord ben ik ook met de invoering van de figuur van de ‘pastor’. Maar ik vind het niet verstandig het verschil tussen de ambten nader te accentueren, tussen predikant (en pastor) enerzijds en diaken en ouderling anderzijds. De dienst van het éne ambt van Woord en Sacrament dat in verschillende ambten kan worden onderscheiden, komt daarmee al te zeer onder druk te staan. Ik stem in met het rapport voor wat betreft het feit dat die verschillen er al zijn. Denk bijvoorbeeld aan het ambt voor heel de kerk en voor heel het leven bij de predikant en het tijdelijke ambt in een gemeente bij ouderlingen en diakenen. Dat is voor mij echter geen doorslaggevend argument om dit verder te benadrukken. Integendeel. Denkend vanuit het éne ambt zoals art. V van de kerkorde dat doet, moet dat juist niet (vgl. ook ord. VI-1). Mijn aarzeling wordt alleen maar sterker als ik ergens lees: ‘Er zit een gezagselement in het geordineerde ambt’. (19) Ik vraag me dan af of dit zo exclusief voor het geordineerde ambt geldt. Élk van de ambten kent mijns inziens een gezagselement, maar dat verschilt inhoudelijk per ambt. Wordt een dergelijk gezagselement beperkt tot het geordineerde ambt, dan is de afstand tot een zekere mate van overheersen naar mijn overtuiging heel (misschien zelfs te) klein geworden (vgl. 13v).
In deze lijn valt meer op te merken. ‘De geordineerde ambtsdrager representeert – in de bediening van Woord en sacramenten – Christus.’ (18) Bij een dergelijke zin zijn allerlei vragen te stellen. Wat wordt bedoeld met representeren? Doet de geordineerde ambtsdrager dat alleen, of, naar mijn idee fundamenteel te allen tijde tezámen met de andere ambtsdragers (zie voor hun positie bij de sacramenten art. V-2 en -3)? Welke betekenis moet gehecht worden aan het feit dat ‘in de bediening van Woord en sacramenten’ tussen gedachtestreepjes staat? Uitsluitend dan, of in het bijzonder dan, of om niet te vergeten ook dan, of … ? Afgezien van dit alles kan ik me naast deze ook heel andere opvattingen over Christusrepresentatie voorstellen, tot aan een kwaliteit die in beginsel alle gelovigen in hun ambt aller gelovigen betreft, toe.
Aarzeling II – handoplegging
Een volgende kanttekening die ik wil plaatsen betreft de mate waarin de kerk zich bewust is van de theologie die achter de nadruk op het geordineerde ambt ligt. Zo valt me op dat op eigenlijk alle niveaus – dus niet alleen bij gemeentepredikanten – in de PKN de regels inzake handoplegging bij predikanten in toenemende mate genegeerd worden. De kerkorde bepaalt: ‘De bevestiging in het ambt van predikant geschiedt onder handoplegging.’ (ord. 3-5-7) In feite gaat het hier om wat het rapport ordinatie noemt. Deze handoplegging vindt dus alleen plaats als iemand als predikant begint en daarna niet meer. Het is echter inmiddels steeds meer gewoonte om bij elke gemeente waar de predikant vervolgens aan verbonden wordt opnieuw handen op te leggen. Nu kan men stellen: dat is dan iets anders, maar dat wordt in de diensten waarin dit gebeurt dan zelden duidelijk. In feite relativeert deze benadering de bijzondere positie die het predikantsambt in het rapport wordt toegedicht. Nu kan men natuurlijk stellen dat de praktijk van een herhaalde handoplegging moet worden teruggedrongen, maar dat is me iets te makkelijk. Dit gestaag verdwijnen van de eenmaligheid van de handoplegging bij predikanten is een aanwijzing dat de theologie van het rapport niet die van de kerk is. De ontwikkeling lijkt in de kerkelijke praktijk precies de andere kant op te gaan. Mijns inziens is daarom eerst een diepgaande bezinning nodig voor de kerk overgaat tot het wijzigen van de kerkorde op dit punt. Het verwijt is nogal eens dat het kerkrecht traag is, achterop loopt. Dat lijkt me in dit opzicht alleen maar verstandig. Wat in de kerkorde staat, moet een zeker draagvlak hebben in de kerk, zeker waar het gaat om zaken die de hele kerk direct aangaan.
In dit verband wijs ik ook nog op de handoplegging bij diakenen en ouderlingen (vgl. ord. 3-6-9). Die is optioneel, dus niet zoals bij predikanten de eerste keer verplicht. Het Dienstboek maakt dan duidelijk onderscheid tussen de verschillende ambten. Bij predikanten gaat het ‘om de voortgang van het apostolisch getuigenis’, bij ouderlingen en diakenen ‘om de opbouw en de toerusting tot dienstbetoon’ (DB II, p. 228). Maar waarop is dit onderscheid gestoeld? Waarom is er dan geen sprake van ordinatie, terwijl aan de beide andere voorwaarden, gebed om de Geest en erkenning door de gemeenschap in ieder geval inhoudelijk (maar mogelijk niet altijd qua bepaalde liturgische vorm) wel wordt voldaan? Het rapport wijst daar zelf ook met zoveel woorden op (13). Ik weet wel dat het bij predikanten om meer gaat dan deze drie voorwaarden/kenmerken. Het rapport probeert dat ook aan te tonen als het gaat om persoon, professie en ambt bij de predikant (17v), al vraag ik me af in hoeverre deze drieslag te handhaven is in een tijd waarin de positie van de professional in de zin van betaalde kracht onder druk staat. Daarmee komen we al snel in de buurt van de andere ambten, zeker als we ook beseffen dat het predikantsambt als ambt voor het leven minder vanzelfsprekend is dan voorheen. Al met al zou ik daarom denken: zet de verhouding tussen de ambten dan niet zo op scherp zoals nu lijkt te gebeuren.
Aarzeling III – de bediening van het Woord
Bijna ongemerkt gebeurt er nog iets. In feite gaat het in het geordineerde ambt niet om de bediening van Woord en sacramenten, maar uitsluitend om de bediening van de sacramenten. Voor de bediening van het Woord is het geordineerde ambt immers strikt genomen niet nodig. Dat kan namelijk ook met een zogenaamd preekconsent. Dat blijft zo, al doet het rapport enkele voorstellen om daar serieuzer mee om te gaan, zoals een consequent bijgehouden en toegankelijk register van consenthouders. Als het dan al zou moeten, duidelijk gemarkeerde geordineerde ambten, dan zou een kerk in de reformatorische traditie zoals de PKN, zich expliciet moeten bezinnen op de vraag of het geordineerde ambt niet tevens een voorwaarde zou moeten zijn voor de bediening van het Woord. In het verleden hebben voorstellen op de synode gediend, die juist die kant op gingen (denk in het bijzonder aan ‘Ambt en Sacrament 2’ in 2000).
Conclusie
Wat mij betreft zou de PKN-synode een stap te ver gaan als zij het ambtsrapport in zijn geheel zou omarmen. Prima om vanwege de relatie met andere kerken inhoudelijk te voldoen aan de relatie tussen geordineerd ambt en de bediening van Woord en sacramenten. Formeel is dat niet gewenst. De PKN heeft net als andere kerken van het gereformeerde type vanouds een eigen ambtsstructuur met predikanten, ouderlingen en diakenen. Een al te grote, ook geformaliseerde nadruk op het geordineerde ambt, zet de eenheid van deze ambten onnodig onder druk. Ik zie op zich geen bezwaar in de creatie van het ambt van pastor, hoewel daarbij wat mij betreft vooral ingezet gaat worden op het vergroten van de kennis en vaardigheden om het Woord te bedienen.
De synode staat op 12 juni voor een zware taak. Uit de media maak ik op dat het moderamen van de synode tenminste twee besluitvoorstellen heeft geconcipieerd en weer ingetrokken. Op dit moment, vrijdag 4 juni, 13.25 uur, zie ik er althans geen meer op de website. Ik vrees dat het wel eens op uitstel kan uitdraaien. Dat zou jammer zijn, want het wordt tijd dat de PKN de kwestie van met name de sacramentsbevoegdheid in pioniersplekken en kerngemeenten goed gaat regelen.