kerk en recht

Gastblog – De kern van kerkzijn

Studenten aan de PThU schrijven in Amsterdam ten behoeve van een eindgesprek een werkstuk. Mart Jan Luteijn schreef over de kern van kerkzijn. Omdat het werkstuk mij van belang leek voor een breder publiek, nodigde ik hem uit het om te werken tot een gastblog.

Wat is de kern van kerk-zijn? De een ziet dat met name in inspiratie en voortdurende vernieuwing, de ander in tradities en eeuwenoude bronnen. Alweer twee jaar geleden kwam het synoderapport Mozaïek van kerkplekken [MvK] uit, waarin tien zogenoemde essenties worden voorgesteld als kern van kerk-zijn. De vraag is echter hoe deze essenties zich verhouden tot de kerkorde, de notae ecclesiae en het meest recente protestantse belijdenisgeschrift, de Concordie van Leuenberg [CvL].

Kerkorde

Het uitgangspunt van MvK is de praktijk. Er zijn kerkelijke initiatieven die niet passen binnen de bestaande regelingen, omdat ze zoeken naar “zowel een lichtere organisatiegraad als voldoende zelfstandigheid.” (18-19) De PKN ziet duidelijk de waarde van die initiatieven en wil die graag behouden. Daarom gaat ze op zoek naar het “minimum waaraan voldaan moet worden” (22) om binnen de PKN te kunnen functioneren. De eerste bron is daarbij de kerkorde. Die biedt wel verschillende mogelijkheden voor nieuwe kerkplekken, maar niet precies de beoogde combinatie, behalve in uitzonderlijke, individuele gevallen. Tegelijkertijd is er dus sprake van fundamentele openheid voor andere vormen van kerk-zijn in de kerkorde.

In MvK vraagt men zich af waarom deze nieuwe initiatieven eigenlijk niet passen in de al bestaande regels. Dat heeft te maken met hoe deze plekken functioneren in de praktijk: er is over het algemeen sprake van een beperkte omvang, een andere organisatiecultuur en een hoog belang bij flexibiliteit. De vaste regels en procedures worden, onder andere vanwege de opkomende netwerksamenleving, als secundair beschouwd.

Het uitgangspunt van MvK is de praktijk. Er zijn kerkelijke initiatieven die niet passen binnen de bestaande regelingen, omdat ze zoeken naar “zowel een lichtere organisatiegraad als voldoende zelfstandigheid.” (18-19) De PKN ziet duidelijk de waarde van die initiatieven en wil die graag behouden. Daarom gaat ze op zoek naar het “minimum waaraan voldaan moet worden” (22) om binnen de PKN te kunnen functioneren. De eerste bron is daarbij de kerkorde. Die biedt wel verschillende mogelijkheden voor nieuwe kerkplekken, maar niet precies de beoogde combinatie, behalve in uitzonderlijke, individuele gevallen. Tegelijkertijd is er dus sprake van fundamentele openheid voor andere vormen van kerk-zijn in de kerkorde.

In MvK vraagt men zich af waarom deze nieuwe initiatieven eigenlijk niet passen in de al bestaande regels. Dat heeft te maken met hoe deze plekken functioneren in de praktijk: er is over het algemeen sprake van een beperkte omvang, een andere organisatiecultuur en een hoog belang bij flexibiliteit. De vaste regels en procedures worden, onder andere vanwege de opkomende netwerksamenleving, als secundair beschouwd.

Maar wat is dan wel de kern van kerk-zijn? Daarbij speelt de lokale omgeving een grote rol: “een belangrijke vraag is wat plaatselijk nodig is om gemeente te zijn.” (22) Tegelijkertijd is de PKN een kerk binnen de presbyteriaal-synodale stroming, waardoor er altijd een spanning zal zijn tussen de vrijheid en zelfstandigheid van de lokale gemeente, en de verbinding met het grotere geheel van de (inter)nationale kerk.

Notae ecclesiae

Een andere manier om de kern van kerk-zijn op het spoor te komen, is het kijken naar haar klassieke vier kenmerken, de zogenoemde notae ecclesiae. Daaruit komen drie denkrichtingen naar voren voor nu: een kerk is een gemeenschap (eenheid, katholiciteit) rondom Woord en sacramenten (eenheid, heiligheid, apostoliciteit) in de wereld (heiligheid, apostoliciteit). Maar dit is nog niet toereikend voor een hedendaagse kerk en “er zijn empirische aanvullingen nodig.” (25)

Op basis van deze eerdere afwegingen en een enquête onder belanghebbenden, stelt de PKN dan tien, schijnbaar gelijkwaardige, essenties voor. De essenties zijn bewust geformuleerd als een balans tussen breed gedragen en concreet inzetbaar. Opnieuw is er sprake van een gemeenschap (a, c, e), rondom Woord en sacramenten (b) in de wereld (d, i), aangevuld met meer ‘praktische’ essenties rondom het functioneren (f, g, h, j).

Vanuit de toelichting blijkt er een nader onderscheid tussen deze essenties te zijn. Als er sprake is van een gemeenschap (a), dan logischerwijs ook van leiderschap (g). En die groep mensen (a), moet voor het voortbestaan (c) natuurlijk uit meerdere volwassenen bestaan (e). En voor de bediening van Woord en sacramenten (b), is immers iemand nodig die daar bevoegd voor is (h). MvK spreekt hier dus eigenlijk niet over essenties, maar over voorwaarden. Het gaat over het eerdergenoemde minimum waaraan moet worden voldaan, niet over de kern van kerk-zijn.

De eerdergenoemde kern – een kerk is een gemeenschap rondom Woord en sacramenten in de wereld – lijkt dan ondergesneeuwd te raken in de later genoemde tien essenties. Er is namelijk geen kwalitatief onderscheid tussen hoeveel mensen er zich willen inzetten in een gemeenschap (e) en of die gemeenschap wel regelmatig samenkomt rondom Woord en sacramenten (b).

Concordie van Leuenberg

MvK verhoudt zich niet actief tot CvL. Als we ze zouden vergelijken, valt vooral een groot verschil op: de betekenis van het woord ‘gemeenschap’. In MvK wordt met gemeenschap in de eerste plaats een groep mensen bedoeld, verzameld rondom een pioniersplek. Deze gemeenschap blijkt te willen leven naar het evangelie (a). Het gevolg daarvan is dat zij regelmatig in het openbaar samenkomen rondom Woord en sacramenten (b). In artikel 13 van CvL staat daarentegen de Heer centraal die tegenwoordig is in verkondiging, doop en avondmaal, en die zo zijn gemeente vergadert. Nog duidelijker is dit te zien bij de leiding van de kerk: waar MvK functioneel spreekt over de gemeenschap die een kernraad moet hebben (g), spreekt artikel 13 over hoe de Heer werkt in verschillende ambten en diensten.

MvK verhoudt zich niet actief tot CvL. Als we ze zouden vergelijken, valt vooral een groot verschil op: de betekenis van het woord ‘gemeenschap’. In MvK wordt met gemeenschap in de eerste plaats een groep mensen bedoeld, verzameld rondom een pioniersplek. Deze gemeenschap blijkt te willen leven naar het evangelie (a). Het gevolg daarvan is dat zij regelmatig in het openbaar samenkomen rondom Woord en sacramenten (b). In artikel 13 van CvL staat daarentegen de Heer centraal die tegenwoordig is in verkondiging, doop en avondmaal, en die zo zijn gemeente vergadert. Nog duidelijker is dit te zien bij de leiding van de kerk: waar MvK functioneel spreekt over de gemeenschap die een kernraad moet hebben (g), spreekt artikel 13 over hoe de Heer werkt in verschillende ambten en diensten.

Koffeman stelt indirect beide posities van respectievelijk CvL en MvK onder kritiek, wanneer hij wijst op het gevaar van zowel sacramentalisme als moralisme.[1] De heiligheid van de kerk kan immers slechts geschonken worden, en noch door de nadruk op de heiligheid van traditie, noch door de mensen en hun roeping in de wereld georganiseerd worden. Want in de nadruk op Woord en sacramenten “wordt zowel de (relatieve) autonomie van de kerk als gemeenschap van mensen die menselijk handelen als haar volledige afhankelijkheid van haar Heer aangegeven.” [2]

Er is dus er sprake van twee uiteenlopende visies over de kern van kerk-zijn en beide hebben, om met Koffeman te spreken, hun goed recht. Beide brengen accentueringen aan die in zichzelf waardevol zijn, maar die elkaar nodig hebben om niet eenzijdig te worden. In MvK komt een bepaald onderdeel van de kern van kerk-zijn, namelijk de afhankelijkheid, zowel van de Heer van de kerk als van de kerk van alle tijden en plaatsen, minder tot uiting, terwijl in CvL de autonomie, en daarmee samenhangend de mogelijkheid om de kerk aan te passen aan de praktijk, minder terugkomt.

Praktijk

In de inleiding noemde ik zowel de vernieuwing als de herbronning als mogelijke kern van kerk-zijn. De vraag blijft welke in de praktijk het beste werkt. Vanuit mijn eigen ervaring in het pionierswerk zie ik juist ook veel plekken waar herbronning cruciaal is, in de vorm van de herinrichting van stadskloosters, getijdengebeden, stiltevieringen, meditatiewandelingen, etc. Daarbij past een nadruk op de afhankelijkheid naar mijn idee beter bij dan op de autonomie. Probeert MvK in die zin een probleem op te lossen op een manier die juist niet aansluit bij de praktijk van pionieren?


[1] Leo Koffeman, Het goed recht van de kerk: een theologische inleiding op het kerkrecht (Kampen: Kok, 2009), 262.

[2] Koffeman, Het goed recht, 269, mijn cursivering.