Ik kreeg de vraag voorgelegd of de volgende passage uit Bos-Koffeman 2019 wel klopt, met name waar het gaat om de toegang tot het avondmaal: ‘Zonder nader besluit van de kerkenraad [1] worden alleen belijdende (gast)leden en vrienden toegelaten tot de viering van het avondmaal, [2] kunnen alleen belijdende leden de doopvragen beantwoorden en daarmee hun kind laten dopen, en [3] kunnen alleen belijdende leden ambtsdragers verkiezen en tot ambtsdrager verkozen worden.’ (p. 58) Ik kan al verklappen dat deze zin voor wat betreft de gevraagde toespitsing grotendeels klopt. Ik zal dat demonstreren aan de hand van een beknopte kerkordelijke analyse. Niettemin roept de bepaling ook wel vragen op over de wijze waarop de toelating tot het avondmaal in de Protestantse Kerk geregeld is.
Wat is de regel?
Het begint bij het hierboven vermelde citaat met de vraag: wat is de regel? Ad [1]. Zie PKO ord. 7-2-1. Uit het ‘ook’ in ‘of ook doopleden aan het avondmaal kunnen deelnemen’, kun je afleiden dat deelname van belijdende leden de regel is. Dat is zonder meer het geval. Daarover hoeft geen apart besluit genomen te worden. Ad [2]. Bij de doop staat het er weer net iets anders. Daar lezen we in PKO ord. 6-2-4 dat de kerkenraad ‘bepaalt of doopvragen door doopleden mogen worden beantwoord.’ Kennelijk vraagt dat om een apart besluit. Beantwoording door belijdende leden is dus de regel. Ad [3]. Qua formulering is er kerkordelijk nog een variant op het thema. In ord. 3-6-6 lezen we: ‘Verkiesbaar zijn stemgerechtigden die de status van belijdend lid hebben, dan wel bij de bevestiging – met inachtneming van ordinantie 9-4-1 en 2 – onder de belijdende leden kunnen worden opgenomen.’ Volgens ord. 3-2-3 bepaalt de kerkenraad of ook doopleden stemgerechtigd zijn. Als de kerkenraad dat zo vaststelt, dan kunnen doopleden na verkiezing bij de bevestiging in het ambt alsnog onder de belijdende leden worden opgenomen (ord. 9-5-4, vgl. ord. 9-4-1 en -2).
Maar hoe zit het nu meer in het bijzonder bij de toelating tot het avondmaal, waar het anderen betreft dan de belijdende leden van de gemeente? Het begrip ‘vrienden’ is ruim. Dat kunnen leden zijn van een andere gemeente van de Protestantse Kerk, maar evengoed leden van andere kerkgenootschappen die geen gastlid kunnen of willen worden, of ook mensen die zelfs tot geen enkel kerkgenootschap behoren. Het gaat dus in de geciteerde zin niet om vrienden zonder meer. De geciteerde regel uit de Bos-Koffeman 2019 met ‘belijdende (gast)leden en vrienden’ zal dus gelezen moeten worden als belijdende (gast)leden en belijdende vrienden – beetje vreemde uitdrukking trouwens, belijdende vrienden, maar dat terzijde. Betekent dit dan in alle gevallen dat belijdende vrienden mogen deelnemen?* Nee, niet in alle gevallen. Het geldt wel voor belijdende vrienden die lid zijn van een andere gemeente van de Protestantse Kerk (ord. 7-2-3). Als het gaat om andere vrienden, dan geldt ord. 7-2-4: ‘De kerkenraad kan leden van andere kerken die in hun kerkgemeenschap tot de viering van het avondmaal toegang hebben, toelaten tot het avondmaal.’ De kerkenraad kán dat. Hij is daartoe dus niet verplicht. Hij kan daar van persoon tot persoon een beslissing over nemen, al ligt het wel voor de hand dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Zonder nader besluit heeft dit type belijdende vrienden – geen lid van de PKN – dus géén toegang tot het avondmaal. In het specifieke geval van deze categorie vrienden klopt de geciteerde regel dus niet. Dat hoeven we de auteurs niet euvel te duiden. Het gaat hier, zeker op dit moment, in verreweg de meeste gevallen, om een kleine groep. Let wel. Als iemand vriend is en op enig moment geen lid van een ander kerkgenootschap, dan mag hij op dat moment formeel gezien niet worden toegelaten aan de avondmaalstafel, ook niet met een apart kerkenraadsbesluit. De kerkorde sluit die mogelijkheid uit.
Mijn indruk is dat de bepalingen van de vorige alinea in een substantieel deel van de Protestantse Kerk niet leven. De kerkenraad heeft er soms zelfs niet eens besluiten overgenomen, ook als in de praktijk de nodiging ruim is. Afgezien daarvan worden kerkelijke grenzen steeds poreuzer, zowel tussen gemeenten als tussen kerkgenootschappen, hetgeen de vraag oproept of de viering van het avondmaal niet de facto de juridische bepaalde lidmaatschapsgrenzen overschrijdt. Ik denk daarbij aan pioniersplekken en kerngemeenten die uit hun aard een open karakter hebben. Maar ook aan het georganiseerde categoriaal pastoraat in al zijn verschijningsvormen: leger, ziekenhuis, studentengemeente. Daarnaast is er zelfs nog meer, gelegenheden met een meer incidenteel karakter, zoals de vakantieweek voor zieke ouderen of de nascholing voor beginnende predikanten. In veel van deze gevallen lopen de bestaande regels stuk op de praktijk. Avondmaalsgemeenschappen vormen zich op meer plekken dan in de overzichtelijke klassieke kerkelijke gemeenten. Sterker nog, door de toegenomen mobiliteit wisselt de samenstelling van de klassieke kerkelijke gemeente ook meer dan in het verleden, in ieder geval wat betreft de samenstelling van de groep die op zondag de (avondmaals)kerkdienst bezoekt. Er is daarom alle aanleiding om anders naar de toelating tot het avondmaal te gaan kijken. Ik hoorde bijvoorbeeld ooit van een Baptistengemeente waar iedereen die Jezus als Heer en Heiland beleed van harte uitgenodigd werd, ongeacht wat verder dan ook. De enige vraag was dat de betrokkene in de dienst zichzelf bekend zou maken: zo kon hij op dat specifieke moment in de avondmaalsgemeenschap worden opgenomen. De regels van ord. 7 hebben voor het overgrote deel betrekking op de plaatselijke gemeente en de plaatselijke kerkenraad. Toch zijn er situaties als hierboven waar niet direct een verantwoordelijke gemeente en kerkenraad aan te wijzen is. Ik houd het er vooralsnog op dat dan de ambtelijke vergadering aanspreekbaar is die de voorganger beroepen heeft die het avondmaal bedient. Ik acht het ook wenselijk dat die ambtelijke vergadering op de hoogte is van het feit dat de voorganger het avondmaal bedient (al lijkt een specifieke toestemming per gelegenheid, zeker als het geregeld gebeurt, me alleen al praktisch teveel van het goede). Zo komt tot uitdrukking dat het avondmaal niet alleen iets is van de groep waarin het gevierd wordt, maar dat dat altijd, al is het maar alleen in de persoon van de voorganger, in het bredere kader van de (wereldwijde) kerk plaats vindt.
*NB Ik beperk me hier tot de vrienden. Ik laat de vraag of de vrienden tot de leden van de gemeente beschouwd kunnen worden en daarmee vallen onder ord. 7-2-2 in deze uitleg buiten beschouwing (zie ook hetgeen ik hierover opmerkte in mijn blog over tuchtrecht over gastleden).