kerk en recht

Verkiezing van een predikant door een wijkkerkenraad

De gang van zaken voor het verkiezen van een predikant staat beschreven in ord. 3-4. Is eenmaal gekozen, dan gaat het beroepingswerk over naar de volgende fase, het eigenlijke beroepen (ord. 3-5). De beschrijving van de verkiezing roept enkele vragen op, met name waar het gaat om een wijkgemeente (ord. 3-4-5) en volgens de plaatselijke regeling van die wijkgemeente de wijkkerkenraad verkiest (ord. 3-4-8). Welke meerderheden moeten daarbij worden aangehouden? Ik ga in het navolgende ervan uit dat er één kandidaat is.

De eerste fase: kandidaatstelling

De verkiezing kent twee fasen: de kandidaatstelling en de eigenlijke verkiezing. Het is de kerkenraad die de kandidaatstelling verricht (ord. 3-4-5). Betreft het een predikant voor een wijkgemeente, dan doet de wijkkerkenraad dat samen met de algemene kerkenraad. Elk van beide moet met de kandidatuur instemmen. Tot 1 mei 2018 moest dit in een gezamenlijke vergadering van beide kerkenraden. De huidige kerkorde kent die verplichting niet meer. Het kan dus ook in twee aparte vergaderingen, in willekeurige volgorde. De wijk kan eerst, maar ook de algemene kerkenraad. Voor beide valt iets te zeggen. Gaat de wijk eerst en beslist die positief, dan draagt het besluit van de algemene kerkenraad het karakter van een instemming. Gaat de algemene kerkenraad eerst, dan heeft de mate waarin die de kandidatuur steunt iets in zich van een advies aan de wijkkerkenraad. Het laat zich echter ook goed verdedigen dat bij een niet-gelijktijdige vergadering de ene vergadering niet van de andere te horen krijgt wat het besluit was, zodat beide onafhankelijk van elkaar stemmen. Het gaat uiteindelijk om een gezámenlijke kandidaatstelling.

In beide kerkenraden geschiedt de stemming in principe schriftelijk (ord. 4-5-3). Het gaat immers om een persoon. Een mondelinge stemming is echter in dit geval – één kandidaat – mogelijk, tenzij tenminste een van de aanwezigen daartegen bezwaar heeft. Dat kan betekenen dat eventuele bezwaarhebbenden met de vraag om een schriftelijke stemming in feite gedwongen worden op voorhand kleur te bekennen. Het is de vraag of dat wenselijk is. Het verdient daarom overweging dat de voorzitter – in beginsel lid van de vergadering – besluit tot schriftelijke stemming (formeel betekent dat dan dat hij zelf bezwaar heeft tegen mondelinge stemming). Een gewone meerderheid is voldoende, blanco stemmen tellen niet mee (vgl. ord. 4-5-1). Staken de stemmen, dan moet opnieuw gestemd. Staken ze opnieuw, dan is het voorstel te kandideren verworpen (ord. 4-5-3, vgl. ook 4-5-2).

De tweede fase: verkiezen

Als de kandidatuur geaccepteerd is, komt de volgende fase in zicht. In dit geval is het de wijkkerkenraad die verkiest. Dat klinkt na het voorgaande enigszins vreemd. De wijkkerkenraad heeft zich toch al uitgesproken? Dat klopt. Het is ook niet goed duidelijk wat de ratio ervan is, als de wijkkerkenraad zelf de predikant verkiest en niet de gemeente. Ik vermoed dat het er vooral mee te maken heeft dat verkiezing door de (wijk)kerkenraad een ‘afwijking van de regel’ is (ord. 3-5-8). Alle stemmingen kunnen op een avond worden gehouden. Ruimte voor bezinning kan dus niet direct een argument zijn, al kan de wijkkerkenraad de kandidaatstelling ook beschouwen als een proefstemming: hoe ‘ligt’ de voorgestelde kandidaat? Toch moet ondanks het formele verschil tussen kandidaatstelling en verkiezing dat verschil ook weer niet te groot gemaakt worden. Dat wordt al snel gekunsteld. Toch is het niet raadzaam een afsnijpaadje te nemen en het te houden op één stemming door de wijkkerkenraad, zeker niet als het besluit van de algemene kerkenraad volgt op dat van de wijkkerkenraad. Dat roept namelijk het risico op van een geslaagd bezwaar tegen de verkiezingsprocedure (ord. 4-5-11). Als de wijkkerkenraad er desalniettemin voor kiest één keer te stemmen, dan is er nog een ander aspect dat aandacht verdient.

Met welke meerderheid dient de wijkkerkenraad te verkiezen? De reguliere regels zijn die van ord. 4-5-3: een gewone meerderheid volstaat. In mijn opvatting geldt ord. 4-5-3 hier echter niet. Ord. 3-4-7 schrijft namelijk voor dat bij enkelvoudige kandidaatstelling de gemeente ‘met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen’ moet kiezen. Aangezien in ord. 3-4-8 de (wijk)kerkenraad de plaats van de gemeente inneemt, zal op de verkiezing door de wijkkerkenraad deze regel van toepassing moeten zijn.

Wat wordt bedoeld met ‘een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen’? Kortweg: twee derde of meer. Toch is dit niet zonder meer duidelijk. Twee vragen noem ik nog in dit verband. Wat wordt bedoeld met ‘geldige stemmen’? In ieder geval geen ongeldige stemmen: stembriefjes bijvoorbeeld waaruit niet duidelijk is wat de bedoeling is, of stemmen uitgebracht door mensen die niet stemgerechtigd zijn. Ik ga er verder vanuit dat ook blanco stemmen niet meedoen (vgl. ord. 4-5-1). De tweede vraag is wat er moet gebeuren als exact twee derde voor stemt en er dus zoiets is als het staken van de stemmen. De formulering maakt duidelijk dat dan exact twee derde voldoende is (66 van de 99 bijvoorbeeld).

Inhoudelijke reflectie

Het is goed om bij een thema als dit ook stil te staan bij de waarde ervan voor de kerk. Richt dit alles zich niet al te zeer op de regels op zich? Ik noem in dit verband een paar zaken. In het algemeen is de kerk gebaat bij duidelijke, in beginsel consequent toegepaste regels. Dat bevordert het vertrouwen. In het specifieke geval van deze blog laat de procedure van de kandidaatstelling zien dat een wijkgemeente geen eilandje is, maar de verbinding zoekt met de andere wijkgemeenten en daarmee met de gemeente als geheel. Een predikant kan geroepen worden in de gemeente als geheel bepaalde functies te vervullen. Daarvoor is het nodig dat hij in ieder geval ook in andere wijkgemeenten een soort van basisvertrouwen geniet. De algemene kerkenraad zal met name daarop moeten letten. De gekwalificeerde meerderheid in de verkiezing door de wijkkerkenraad bedoelt de basis te leggen voor een goed functioneren in de wijkgemeente. Dat raakt ook het met het ambt en zeker het predikantsambt verbonden gezag. Dat moet erkend worden. Het zou niet goed zijn als een predikant bij gewone meerderheid verkozen zou kunnen worden. Hij moet om te beginnen een brede basis hebben, uitgedrukt in een ruime meerderheid bij zijn verkiezing.

Overweging tot besluit

Nog even over het in de stemming geuite vertrouwen. Zelfs een twee derde meerderheid is bepaald nog niet ruim. Sommige gemeenten hebben in hun plaatselijke regeling een grotere meerderheid staan. De vraag is daarbij wel, hoeveel ruimte de kerkorde daarvoor biedt. Bos-Koffeman (p. 137) geeft zonder nadere argumentatie aan over de procedure van ord. 4-5-3: ‘De stemprocedure is dwingend recht waarvan niet kan worden afgeweken.’ (p. 137) Dat zou in beginsel betekenen dat de bijzondere bepaling van ord. 3-4-7 met de twee derde meerderheid ook dwingendrechtelijk is. Op inhoudelijke gronden zou ik echter menen dat het verkiezen bij een grotere meerderheid wel zou moeten kunnen. Eenmaal verkozen kan de kerkenraad namelijk niet zeggen: we doen het toch maar niet. Het is, juist ook voor het onderlinge vertrouwen binnen gemeente en kerkenraad, van belang van het begin af aan helder te zijn over wat nodig is om tot predikant verkozen te kunnen worden.

Met dank aan de afdeling JuZa van de PKN Dienstenorganisatie