kerk en recht

Ingrijpen of niet?

De kerkorde van de Protestantse Kerk kent in ord. 4-6-5 een wat curieuze bepaling: ‘Wanneer de helft van het aantal ambtsdragers ontbreekt of buiten functie is, bepaalt het breed moderamen van de classicale vergadering na overleg met de nog functionerende ambtsdragers (…) op welke wijze de in de ordinanties genoemde taken kunnen worden verricht.’ Het curieuze zit ‘m niet in het ingrijpen van het breed moderamen, maar in het moment waarop: ‘Wanneer de helft van het aantal ambtsdragers ontbreekt of buiten functie is’. Bij een kerkenraad met een oneven aantal leden zal dat strikt genomen nooit het geval zijn. De helft van 11 is immers 5,5 en er staat hier dat ‘de helft’ moet ontbreken om het breed moderamen de bevoegdheid te geven tot ingrijpen. Nu zouden we het ook iets welwillender kunnen lezen. Ook bij een resterend aantal van 5 wordt aan de bepaling voldaan: meer dan de helft ontbreekt dan zelfs, maar in ieder geval ook: de helft. Van den Heuvel 2013, p. 176, interpreteert het als ‘minder dan de helft van het reguliere aantal ambtsdragers is nog aanwezig of in functie.’ Dat lijkt me echter niet te kloppen. Het moet volgens mij zijn: ‘de helft of minder dan de helft (…)’.

Toch kan ik me wel voorstellen dat Van den Heuvel dit schrijft. Enkele bepalingen eerder lezen we namelijk (ord. 4-5-4): ‘Geen besluiten kunnen worden genomen indien niet ten minste de helft van het aantal leden zoals dit voor het kerkelijk lichaam is vastgesteld, ter vergadering aanwezig is.’ Volgens deze regel kan een kerkenraad zelfstandig besluiten als de helft aanwezig is. Dat conflicteert met de bevoegdheid van het breed moderamen van de classicale vergadering om in te mogen grijpen als de helft van het aantal ambtsdragers ontbreekt of buiten functie is. In de interpretatie van de bepalingen door Van den Heuvel is er geen conflict tussen beide: zolang de helft er is kan de kerkenraad zelf besluiten, komt het aantal daar structureel onder dan grijpt het breed moderamen van de classicale vergadering in.  Mogelijk heeft Van den Heuvel de Hervormde situatie in zijn hoofd gehad, waar de bepalingen niet conflicteerden en keurig op elkaar aansloten.

Uitzondering

Nu zal deze situatie niet vaak voorkomen. Het vastgestelde aantal ambtsdragers moet al een even getal zijn. Bovendien moet exact de helft ontbreken of buiten functie zijn. Maar zeker bij kleinere aantallen is wel duidelijk dat de kerkenraad in zulke gevallen formeel nog bevoegd is tot besluiten, maar dat de basis wel heel wankel is geworden. Iedereen moet dan immers aanwezig zijn om überhaupt een besluit te kúnnen nemen. Dat wordt een bijna onmogelijke opgave. Er hoeft maar één lid met vakantie zijn, ziek thuis zitten of een verjaarsfeestje hebben, en de kerkenraad kan ter vergadering niets meer. Als een kerkenraad al op het reguliere minimum van acht ambtsdragers zit (ord. 4-6-3) en in feite dus tot een functionerend aantal van vier is teruggebracht, is het niet verkeerd dat het breed moderamen mee gaat denken.

Kritiek

Dit brengt me wel bij een kritische kanttekening bij de huidige ord. 4-6-5. Het is duidelijk dat de kerkorde hiermee niet goed of niet volledig meer functionerende gemeenten tegen zichzelf in bescherming wil nemen. In het voorbeeld uit de vorige alinea is dat duidelijk. Maar als nu ooit het aantal ambtsdragers op 20 is vastgesteld, daar nooit in gewijzigd is en het aantal tot 10 is terug gelopen? Menige gemeente, zeker kleinere, zijn blij met een dergelijk aantal. Qua aantal ambtsdragers kan een gemeente daar prima mee draaiende gehouden worden. Toch bestaat ook in een dergelijk geval de bevoegdheid tot ingrijpen. Het breed moderamen van de classicale vergadering ontkomt daar zelfs niet aan, het moet volgens de huidige bepaling actie ondernemen (die er in beginsel ook uit kan bestaan dat het blijft zoals het is).

Verruiming

Op twee punten is verruiming mogelijk, op tenminste een mijns inziens zelfs noodzakelijk. De eerste verruiming is er een kan-bepaling van maken: het breed moderamen kán ingrijpen, het hoeft niet. De tweede verruiming is het breed moderamen de bevoegdheid pas te geven als het aantal kerkenraadsleden van een kerkenraad structureel onder de vier zakt (ofwel onder de helft van het kerkordelijke minimum van acht, vgl. ook ord. 4-6-4). Persoonlijk zou ik kiezen voor de tweede. Deze maatregel doet optimaal recht aan de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente: er is alleen een absolute ondergrens. Hij biedt voldoende rechtszekerheid: het is glashelder wanneer ingrijpen mogelijk is. Als het onverantwoord wordt, kan het bredere kerkverband corrigerend optreden.