kerk en recht

Niet iedere musicus is kerkmusicus

In de liturgische praktijk kent de kerkorde naast de kerkenraad die de grote lijn bepaalt twee hoofdrolspelers: de predikant en de kerkmusicus. Ord. 5-1-4: De kerkdiensten vinden plaats ‘met inachtneming van de bijzondere verantwoordelijkheid van de predikant voor de bediening van Woord en sacramenten en van de kerkmusicus voor de kerkmuziek.’ (N.B. Vreemd genoeg wordt deze bepaling niet genoemd in de paragraaf ‘Kerkmuziek’ van Bos & Koffeman 2019, 69v) Wat betekent dit? Dat iedereen die een muzikale taak heeft in de eredienst een bijzondere eigen verantwoordelijkheid heeft voor de muzikale invulling? Dus de organist, iemand die een ander instrument bespeelt, een bandleider? Ord. 5-6-1 lijkt dat wel te suggereren: ‘Aan de gemeentezang en de verdere muzikale vormgeving van de eredienst wordt leiding gegeven door een kerkmusicus.’ De indruk wordt gewekt dat er altijd sprake is van een kerkmusicus: dat is de degene die de gemeentezang en verdere muzikale vormgeving leidt. Het lijkt zo, de indruk wordt gewerkt. Wel is uit alles duidelijk dat het verre de voorkeur heeft dat een kerkmusicus deze rol vervult.

Wie even verder bladert in de kerkorde en Generale regeling 9 opslaat, over de ‘Kerkmusici’, ontdekt al snel dat kerkmusicus een gekwalificeerd begrip is. In art. 1-1 staat onder c: een kerkmusicus is ‘de musicus die in het bezit is van de door of vanwege het daartoe bevoegde orgaan van de kerk verleende bevoegdheidsverklaring (…)’. Verder wordt in het vervolg van de GR duidelijk dat het de kerkenraad is die de ‘zorg’ heeft voor de kerkmuziek (GR 9-2-1). De reden daarvoor staat er in dit geval zelfs bij vermeld: ‘vanwege het belang van de kerkmuziek voor het geheel van de eredienst’. Vervolgens staat in het volgende artikel: ‘De kerkenraad stelt (…) tevens het beleid ten aanzien van de – in de gemeente gewenste – kerkmuziek vast.’ (GR 9-2-2) Dat is enigszins dubbelop. Met ‘zorg’ wordt in het voorafgaande lid namelijk ‘beleid’ bedoeld (vgl. ord. 11-1-1,2 voor de termen ‘zorg’ en ‘verzorging’). Het nieuwe element uit het tweede lid hebt ik weggelaten (door ‘(…)’): ‘in het kader van de vaststelling van het beleidsplan’. Het is dus niet alleen zo dat de kerkenraad gaat over het beleid, de kerkenraad is ook verplicht daarover een passage in het beleidsplan op te nemen (N.B. Nergens blijkt uit dat dit ‘met name’ over ‘de functie-eisen die aan de kerkmusicus worden gesteld’ zou moeten gaan, zoals Bos & Koffeman 2019, 129, stelt). Hij dient daarover overleg te hebben met de daarvoor in aanmerking komende colleges en organen in de gemeente (vgl. ord. 4-8-6).

Uit het voorafgaande kan worden afgeleid dat dus niet iedere musicus de bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor het muzikale deel van de eredienst. Dat is alleen van toepassing als de kerkmusicus voldoet aan de in de Generale regeling gegeven kwalificaties. Deze kerkmusicus kan, binnen het vastgestelde beleid, tot op zekere hoogte ten aanzien van de kerkmuziek als kritische tegenover functioneren. Andere musici kunnen natuurlijk ook hun mond open doen en hun mening geven, dat legt echter minder gewicht in de schaal dan dat bij een gekwalificeerde kerkmusicus het geval zou zijn. Sterker dan bij een kerkmusicus heeft dit type musicus te doen wat van haar of hem gevraagd wordt. Uiteraard is goed overleg daarbij de aangewezen route.