De Amsterdamse PThU-studenten sluiten de MA-cursus af met onder andere een werkstuk. Enkele daarvan nodig ik uit voor een gastblog. Hieronder volgt een betoog van Bernhard van der Knijff over de classispredikant.
‘De PKN heeft niet gekozen voor de figuur van een bisschop en daarmee voor een episcopale kerkstructuur, maar heeft episcopè binnen haar eigen presbyteriaal-synodale kerkstructuur een plek gegeven en met de aanstelling van de classispredikanten versterkt. Je zou kunnen zeggen dat de Protestantse Kerk een presbyteriale-synodale schering met episcopale inslag kent.’[1] Deze woorden werden onlangs door de scriba van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) uitgesproken op het symposium Een bisschopsambt voor kerk en wereld. In hoeverre is deze uitspraak terecht? En wat voegt de instelling van de functie van classispredikant toe aan het oecumenische gesprek? Binnen dat gesprek neemt het bisschopsambt een sleutelpositie in.[2] Enerzijds omdat het bisschopsambt verdere oecumenische toenadering in de weg lijkt te staan, anderzijds omdat er sprake lijkt te zijn van toenemende consensus ‘dat de oud-kerkelijke basisstructuur van de kerk wel een blijvende indicatie kan zijn voor een actuele kerkorde’. Met dat laatste lijkt oecumenische acceptatie van ‘de drievoudige structuur van het ambt van bisschop, presbyters en diakens’ dichterbij te komen.[3] De spannende vraag is dan of de PKN bereid moet zijn ‘het historisch bisschopsambt weer te herstellen’ als dat dienstbaar zou zijn aan ‘oecumenische toenadering’.[4] Cruciaal daarvoor is of het bisschopsambt als zodanig wel of niet in strijd is met ‘de voor de Protestantse Kerk in Nederland kenmerkende synodaliteit’.[5] Als dat niet het geval is, valt afwijzing vanwege ‘de koppeling van het bisschopsambt aan exclusieve macht’ niet te verdedigen. Het is immers denkbaar dat ook na invoering van het bisschopsambt de belangrijkste bevoegdheden hetzelfde blijven als nu het geval is.[6] Hier is sprake van een ‘voluit actuele oecumenische uitdaging’.[7] Eén die ‘oecumenische moed’ vergt.[8]
Het duiden van de kerkstructuur van de PKN als ‘presbyteriaal-synodale schering met episcopale inslag’ lijkt oecumenisch potentieel te behelzen. Hier lijkt immers sprake te zijn van een overstijging van twee wezenlijk verschillende kerkstructuren. Die verschillen gaan terug op verschillende achterliggende ‘theologische visies op de wijze waarop gezag in de kerk gestalte dient te krijgen’. In een episcopaal stelsel ligt de belangrijkste bevoegdheid bij de ‘episcopus’ (de bisschop) terwijl die in een presbyteriaal-synodaal stelsel ligt bij het ‘presbyterium’ (de kerkenraad) en bij de ‘synodi’ (de meerdere of ambtelijke vergaderingen).[9] De grondgedachte bij het episcopale stelsel is dat de bisschop ‘bij uitstek de schakel tussen lokale en universele kerk, als symbool van de eenheid der kerk. En hij vormt tegelijk de schakel tussen de kerk van het verleden en die van de toekomst en staat zo voor de continuïteit in het belijden van de kerk.’[10] Hierbij is nadrukkelijk sprake van hiërarchie: de bevoegdheden van de andere ambten zijn afgeleid van de bevoegdheden van het bisschopsambt.[11] Bij de presbyteriaal-synodale kerkstructuur ligt ‘de verantwoordelijkheid om leiding te geven aan het leven van kerk en gemeente’ bij ambtelijke vergaderingen, met de ‘plaatselijke kerkenraad’ als basis.[12] De grondgedachte van dit stelsel is die van ‘collegiale ambtsuitoefening’. Predikanten, ouderlingen en diakenen zijn gezamenlijk ‘verantwoordelijk voor de leiding van de gemeente en van de kerk in haar bredere verbanden’.[13] Daarbij is sprake van ‘gelijkwaardigheid van de drie onderscheiden ambten’.[14] Zo probeert dit stelsel ‘hiërarchie te voorkomen’.[15]
Tot op zekere hoogte lijkt er in de PKN met de instelling van de functie van classispredikant sprake te zijn van overstijging c.q. vermenging van deze twee onderscheiden kerkstructuren. En wel in de zin dat de hoogste bevoegdheid bij de ambtelijke vergaderingen is neergelegd (de presbyteriaal-synodale schering), maar dat er daarnaast ook sprake is van personen aan wie het ‘episcopè’ is toevertrouwd (de episcopale inslag). De vraag is hoe ver de episcopale inslag dan wel reikt. De scriba van de PKN verbindt deze episcopale inslag nadrukkelijk met de functie van classispredikant. De hoofdtaak van deze classispredikant is het binnen de classis bezoeken van ‘elke gemeente, elke predikant en elke kerkelijk werker die in het ambt of in de bediening is gesteld’.[16] En wel ‘met het oog op het geestelijk leven van de gemeente, de wijze waarop zij gehoor geeft aan haar roeping, en de vervulling van ambten en diensten’. Bij al zijn werkzaamheden fungeert de classispredikant als vertegenwoordiger van de classicale vergadering. Derhalve fungeert de classispredikant als ‘het gezicht van de classicale vergadering’.[17] Jegens die ambtelijke vergadering kent de classispredikant overigens een informatie- en verslagleggingsplicht. Zo wordt de meerdere vergadering in de gelegenheid gesteld om toe te zien op de ambtsuitoefening van de classispredikant. Onder andere om alleenheerschappij of een machtsvacuüm te voorkomen. Datzelfde geldt voor de getermineerde aanstelling: de classispredikant komt niet voor onbepaalde tijd in functie, maar wordt door de classicale vergadering voor vijf jaar benoemd, met optie op eenmalige herbenoeming voor een nieuwe periode van vijf jaar. Ook is kerkordelijk vastgelegd dat een classispredikant niet kan worden afgevaardigd naar de Generale Synode. Dit alles ‘om het gevaar van hiërarchie te voorkomen’.[18] Hoewel ‘bij het toezien door de classicale vergadering de classispredikant de hoofdrol heeft’, is er kerkordelijk gezien dus geen sprake van exclusieve bevoegdheden en exclusieve macht.[19] Want het blijft onverlet dat ‘in de protestantse traditie de regering van de kerk niet toevertrouwd is aan één bisschop of dominee, maar aan ambtelijke vergaderingen’. Daarmee wordt dus niet een soortgelijk gezag toegekend aan ‘het ambt en zijn episkopè-functie’ als binnen een episcopale kerkstructuur. Daar wordt de ‘episcopè’ immers beschouwd als degene die ‘de trouw aan het geloof van de apostelen veiligstelt’.[20]
De uitspraak dat de PKN naast een
presbyteriaal-synodale schering ook een episcopale inslag kent, is wat mij
betreft dan ook een ongelukkige poging om een binnenkerkelijke keuze in een
interkerkelijke c.q. oecumenische setting te verbloemen. De kerkordelijke
invulling van episcopè binnen de PKN is namelijk absoluut niet episcopaal in de
eigenlijke betekenis. Wellicht wordt in de praktijk van het kerkelijk leven nu meer
dan ervoor de episcopè neergelegd bij individuele ambtsdragers. Kerkrechtelijk verandert
er echter niets in de (exclusieve) bevoegdheden van de ambtelijke
vergaderingen. Ook met de instelling van het ambt van classispredikant blijven
de kernnoties van het presbyteriaal-synodale stelsel, ‘gezamenlijk overleg’ en
‘collegiale ambtsuitoefening’, onveranderd en onverminderd van kracht. De
presbyteriaal-synodale schering is dus duidelijk aanwezig, een episcopale inslag
echter niet. Dat brengt tot de stelling dat met betrekking tot de instelling
van de functie van classispredikant eerder sprake is geweest van
binnenkerkelijke lafheid dan van oecumenische moed.[21]
[1] https://www.rd.nl/kerk-religie/veelzijdig-debat-over-het-ambt-van-bisschop-1.1623539#&gid=1&pid=1 (voor het laatst geraadpleegd op 16-01-2010 om 10:28).
[2] Leo J. Koffeman, Het goed recht van de kerk. Een theologische inleiding op het kerkrecht (fotokopie 2012), 138.
[3] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 145.
[4] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 227.
[5] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 257.
[6] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 258.
[7] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 157.
[8] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 258.
[9] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 63-64.
[10] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 66.
[11] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 79.
[12] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 71.
[13] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 72.
[14] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 138.
[15] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 77.
[16] F. Tobias Bos en Leo J. Koffeman (red.), Nieuwe toelichting op de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland. Utrecht: KokBoekencentrum 2019, 234.
[17] Bos en Koffeman, Nieuwe toelichting, 235.
[18] Bos en Koffeman, Nieuwe toelichting, 234.
[19] Bos en Koffeman, Nieuwe toelichting, 236.
[20] Koffeman, Het goed recht van de kerk, 209.
[21] https://www.mijnwoordenboek.nl/antoniemen/moed (voor het laatst geraadpleegd op 16-01-2020 om 11:46). Moed en lafheid zijn elkaars antoniemen, vandaar dat ik voor deze woordkeus heb geopteerd.