kerk en recht

Kerkelijke uitvaart: kerkdienst of iets anders?

Is een kerkelijke uitvaart een kerkdienst of iets anders? Wie op de site van de PKN de zoekterm ‘uitvaart’ intypt, krijgt enkele items waaruit blijkt dat gemeenteleden uitvaartdiensten leiden. Er worden op dit terrein zelfs cursussen aangeboden. Dat zou, als het een kerkdienst is, in tegenspraak zijn met wat de kerkorde over het voorgaan in kerkdiensten bepaalt (ord. 5-5-1,2). Naast predikanten mag alleen een nauwkeurig omschreven groep dienst doen, namelijk degenen die een bevoegdheid hebben gekregen om een kerkdienst te leiden, ook wel preekconsent genoemd (GR 10). Dat betekent in alle gevallen, of het nu om kerkelijk werkers gaat, studenten theologie of proponenten, dat zij een theologische opleiding achter de rug hebben. In deze blog doe ik onderzoek naar het karakter van een uitvaartdienst, zoals dat in de kerkorde naar voren komt.

Verkenning

Te midden van de opsomming van verschillende soorten kerkdiensten figureren in art. VII-1 ook ‘diensten van rouwdragen en gedenken’. Deze uitdrukking keert terug in een vergelijkbaar overzicht van verschillende kerkdiensten in ord. 5-1-2. In een apart lid worden de van kerkdiensten te onderscheiden getijdendiensten genoemd (ord. 5-1-7). Daarvan wordt uitdrukkelijk vermeld dat alle leden van de gemeente kunnen worden uitgenodigd hierin voor te gaan (ord. 5-2-1). Voor kerkdiensten geldt in beginsel dat uitsluitend de hierboven beschreven groep voorgangers erin mag voorgaan. In beginsel. Er is namelijk de uitzondering van de ‘bijzondere kerkdienst’ (ord. 5-2-4) die in 2011 is ingevoegd. Daarvoor gelden enkele voorschriften niet, zoals die voor de de voorganger. Wat is een ‘bijzondere kerkdienst’? Bos-Koffeman 2019 houdt het onder meer op ‘jeugddiensten, evangelisatiediensten, uitvaartdiensten en dergelijke’ (p. 67). Nadere studie leert dat het Generaal College voor de Kerkorde bij de invoering van dit artikel een engere interpretatie gaf: ‘een jeugddienst, een dienst in het kader van ZWO, een Open Deurdienst, etc.’ (AZ 11-20A, p. 22). Dit komt qua karakter niet in de buurt van de rouwdienst. Het heeft dus in ieder geval niet in de bedóeling gelegen ook de uitvaartdienst als bijzondere kerkdienst te kwalificeren. Het handboek is bovendien in de beschrijving niet geheel consequent. Elders, waar het meer specifiek gaat over uitvaarten, wordt onderscheid gemaakt tussen ‘diensten van rouwdragen en gedenken’ (ord. 5-1-2) waarin een bevoegd voorganger voorgaat, en ‘een andersoortige bijeenkomst’ waar ook anderen kunnen leiding geven en spreken (p. 83v). De beschrijving noemt de eerste vorm ‘een gewone kerkdienst’. Het staat er niet, maar de tweede vorm, de ‘andersoortige kerkdienst’ zal dan wel als een bijzondere kerkdienst gezien moeten worden. Alleen zo kan ook de uitgelichte tekst op p. 83 worden begrepen: ‘Bij het leiden van uitvaartdiensten is geen sprake van een exclusieve bevoegdheid van predikanten’. Het zal duidelijk zijn dat dit in mijn opvatting stoelt op een te ruime interpretatie van het verschijnsel bijzondere kerkdienst van ord. 5-2-4.

Beoordeling

Hoe ernstig is dit? Ik beantwoord deze vraag onder twee gezichtspunten. De eerste is strikt kerkordelijk. Een kerkorde moet helder zijn en in de praktijk op alle niveaus van de kerk worden toegepast. Gebeurt dat niet, dan valt de hele organisatie langzaam uit elkaar. Als het op een enkel punt gebeurt, dan zal dat wel meevallen, maar als er meer punten zijn dan roept dat een sfeer op waarin al snel wat meewarig wordt gesproken over regeltjes. Van de enkele regel die op de achtergrond raakt worden het er vervolgens al snel meerdere. Enzovoort. Ik wil dus pleiten voor helderheid, zodat dat wat we aan regels hebben consequent gebruikt wordt, uiteraard steeds met oog voor bijzondere omstandigheden. We hebben dan twee opties. Óf we houden het zoals het nu is en handelen daarnaar. Enerzijds is er dan de kerkdienst met de bevoegde voorganger en de ambtelijke afvaardiging van de kerkenraad, het consistoriegebed vooraf, de handdruk in de dienst, enzovoort. Anderzijds is er dan de bijeenkomst die geleid kan worden door eenieder die daarvoor in aanmerking wil komen. Het lijkt me wijs dat de kerkenraad dan wat meer afstand houdt. Óf we passen de tekst of de interpretatie van de tekst officieel aan en stellen als kerk expliciet vast dat onder de bijzondere kerkdienst van ord. 5-2-4 ook een rouwdienst kan worden verstaan. Mogelijk betekent dat dat de opzet van ord. 5-1 en 5-2 grondiger gewijzigd moet worden, maar dat is uitwerking.

Het tweede gezichtspunt is dat van de bevoegde voorganger. We stellen daar in de PKN hoge eisen aan. De bevoegde voorganger moet bewezen hebben in staat te zijn de vertaalslag te maken tussen Schrift en context, in dit geval de context van rouw en verdriet. Dat is niet niks. De positie van de bevoegde voorganger staat echter onder druk. Denk bijvoorbeeld aan de bezinning die gaande is op het voorgaan in pioniersplekken. Als die lijn wordt doorgetrokken, dan zou het toch ook mogelijk moeten zijn meer ruimte te maken voor anderen dan bevoegde voorgangers in een uitvaartdienst – maar, opnieuw, laat dat dan ook duidelijk zijn. Wie echter waarde hecht aan de opgeleide voorganger zoals die er nu is, zal op dit punt terughoudender en mogelijk zelfs afwijzend zijn. De afweging of de kerkorde al dan niet gewijzigd wordt met het oog op voorgaan in uitvaartdiensten is met dit tweede gezichtspunt uiteindelijk een inhoudelijke.