kerk en recht

Adviserend lid van de kerkenraad?

Om maar direct met de deur in huis te vallen: de kerkorde van de PKN kent in de ambtelijke vergaderingen geen adviserende leden, wel adviseurs (vgl. ord. 4-6-6, 4-13-4, 4-24-6). Ik heb een vraagteken gesteld boven de titel van deze blog, maar die moet dus eigenlijk weg. De kerkorde kent geen adviserende leden. Dat maakt direct een paar dingen duidelijk. Zo telt de adviseur niet mee voor het quorum, het vereiste minimum aantal leden dat aanwezig dient te zijn om besluit te kunnen nemen (ord. 4-5-4).  Ook is het nog maar de vraag in hoeverre de adviseur in de besluitvorming een rol moet spelen bij het streven naar eenparigheid/unanimiteit (ord. 4-5-1). Het heeft er alles van weg dat dat primair betrekking heeft op de (stemhebbende) leden in een vergadering. Het is de vraag of de adviseur een rol heeft in de stemming over personen (ord. 4-5-3). Hij neemt uiteraard geen deel aan de stemming, maar is een stemverklaring wel mogelijk? Dat verdraagt zich slecht met het uitgangspunt dat stemming over personen in beginsel schriftelijk geschiedt, dus in alle vertrouwelijkheid. Tegelijk komt het soms in spanningsvolle situaties voor dat stemhebbende leden van een ambtelijke vergadering een stemverklaring afleggen, ook of juist bij een stemming over personen.

In de bediening

Ik beperk me in deze blog verder tot de kerkenraad. Daar speelt het adviseurschap bij verschillende personen. In de eerste plaats is dat de kerkelijk werker die in de bediening gesteld wordt (ord.  3-12-10), mits de kerkenraad de betrokkene hiervoor uitnodigt. De kerkenraad is hiertoe dus niet verplicht. Over stemmen wordt in deze bepaling niet gesproken, maar aangenomen mag worden dat een adviseur advies geeft en daarmee, zoals we dat doorgaans noemen, een adviserende stem heeft. De bepaling van ord. 3-12-10 wordt echter niet vaak toegepast, omdat de hoofdregel is dat een kerkelijk werker het ambt van ouderling of diaken bekleedt en als zodanig deel uit maakt van de kerkenraad. Eigenlijk is ord. 3-12-10 voor het overgrote deel een een overbodige bepaling. Ord. 4-6-6 biedt namelijk in het algemeen de mogelijkheid iemand die in de bediening is gesteld als adviseur toe te laten tot kerkenraadsvergaderingen. Dat verruimt de in deze alinea beschreven categorie die als adviseur van de kerkenraad kan optreden. Daartoe behoort naast de kerkelijk werker dus ook de kerkmusicus (vgl. ord. 5-6-1). Ik weet dat dit voorkomt, maar volgens mij is het redelijk zeldzaam. Ik schreef: ord. 3-12-10 is voor het ‘overgrote deel’ overbodig. Er is namelijk een klein verschil tussen ord. 3-12-10 en ord. 4-6-6. Ord. 3-12-10 spreekt ongelimiteerd over het adviseurschap, terwijl ord. 4-6-6 expliciet de mogelijkheid biedt het adviseurschap te beperken, bijvoorbeeld tot bepaalde vergaderingen of onderwerpen (‘dat en in hoeverre zij die in de gemeente in een bediening zijn gesteld als adviseur …’). Omdat ord. 3-12-10 een specialis betreft van ord. 4-6-6 gaat deze bepaling voor bij kerkelijk werkers die in de bediening zijn gesteld. In hun geval is het dus alles (adviseur van de kerkenraad, zonder beperkingen) of niets (geen adviseurschap).

Consulent

Een tweede, vaker voorkomende situatie, is die van de consulent. Die adviseert de kerkenraad en begeleidt hem bij het beroepingswerk (ord. 4-12-3). De consulent wordt uitgenodigd voor de vergaderingen van de kerkenraad en zijn moderamen en heeft ‘een adviserende stem’ (ord. 4-1-4). De consulent kan dus niet de toegang tot de vergaderingen geweigerd worden, wat er ook in de plaatselijke regeling staat. De ordinantiebepalingen geven de doorslag (vgl. ook ord. 4-4-2).

Niet-leden van de kerkenraad (algemeen)

Verder kan in de plaatselijke regeling vastgesteld worden dat ‘niet-leden van de kerkenraad tot zijn vergadering’ worden toegelaten (ord. 4-8-7). Deze groep wijkt af van de adviseurs. Zij hebben in een dergelijk geval alleen een aanwezigheidsrecht, geen spreekrecht, als is het niet uitgesloten dat zij hun mening kenbaar mogen maken.

Zij die hulpdiensten verrichten

Hoe zit het met predikanten of proponenten die hulpdiensten verrichten (mn ord. 3-24-2, 3-28-1,2,3 en 13-18-9)? Zij zijn geen lid van de kerkenraad. Over hun positie in de kerkenraadsvergaderingen zwijgen de ordinanties. In de modellen die op de website van de PKN staan, is echter wel een bepaling opgenomen. In het model voor de zgn. waarneming dienstwerk (ord. 3-28-3) staat dat de predikant met een in overleg bepaalde frequentie met de kerkenraad overlegt over de voortgang van de werkzaamheden. Dat sluit vaker aanwezig zijn op de vergaderingen niet uit. Sterker nog, dat lijkt zelfs verondersteld. Het lijkt om veel meer te kunnen gaan dan zijn eigen werkzaamheden. Er staat namelijk in het vervolg, in een nieuwe zin, zonder direct verband met het voorgaande en zonder verdere restrictie: ‘In de kerkenraad heeft de predikant een adviserende stem.’ De twee andere varianten,  het model voor de proponent (ord. 3-18-9) en het model voor structurele hulpdiensten (ord. 3-24-2 en 3-28-2) kennen een vergelijkbare inhoud. Overigens bestaan er enkele situaties, onder meer als de predikant lid is van de gemeente waar hij hulpdiensten verrichten, waarin de kerkenraad haar of hem als (boventallig) lid van de kerkenraad kan benoemen (ord. 4-6-7), dus met alle rechten en plichten die daarbij horen. Een vergelijkbare constructie als bij hulpdiensten ligt voor de hand voor predikanten in algemene dienst die vanuit de mobiliteitspool of als interimpredikant in een plaatselijke gemeente werken.

Moet de kerkenraad in de gevallen van hulpdiensten dat de predikant geen lid is van de kerkenraad in de plaatselijke regeling hebben staan dat niet-leden tot zijn vergaderingen worden toegelaten (zie ook de vorige alinea, ord. 4-8-7)? Dat lijkt me niet. Een dergelijk bepaling heeft primair de bedoeling gemeenteleden een bepaald recht te verschaffen waarop zij aanspraak kunnen maken. Op de achtergrond speelt de visie op de verhouding tussen kerkenraad en (de rest van) de gemeente mee, tussen de bijzondere ambten en het ambt aller gelovigen. Als een dergelijke bepaling bestaat en de kerkenraad wil die afschaffen, dan kan hij daartoe de plaatselijke regeling wijzigen. Daarvoor moet de kerkenraad dan wel te rade gaan bij de gemeente (ord. 4-8-9). De kerkenraad is verder vrij uit te nodigen wie hij wil. Dat gebeurt in de praktijk ook, ook als niet-leden verder geen toegang hebben tot de vergaderingen, vaak bij de behandeling van een bepaald agendapunt.

Geoorloofd?

De geschetste praktijk rond degenen die hulpdiensten roept nog wel een vraag op. Enerzijds is, zoals we zagen, kerkordelijk strikt beperkt wie adviseur van de kerkenraad mag worden. Anderzijds lijkt de kerkenraad inzake degenen die hulpdiensten verrichten een ruimere discretie te hebben dan de kerkorde hem biedt. Dat laatste gaat verder dan een uitnodiging om vergaderingen bij te wonen. Gelet op de de contractuele bepaling kan degene die de hulpdiensten verricht aanspraak maken op aanwezigheid en deelname. Het is de vraag of de kerkorde de kerkenraad de bevoegdheid heeft willen geven iemand verbonden met de aanstelling een dergelijk recht te verlenen, te meer daar de classicale vergaderingen en generale synode wel geheel vrij zijn in het aangeven welke adviseurs aan hun vergaderingen zullen deelnemen (ord. 4-13-4, 4-24-6). Een en ander is van belang bij bijvoorbeeld visitatie (ord. 10-5-4). Horen zij bij de kerkenraad en hebben zij dus in beginsel recht op aanwezigheid bij een kerkenraadsvergadering onder leiding van visitatoren, of is hun aanwezigheid afhankelijk van de vraag of visitatoren hen ‘daarnaast’ voor een dergelijke bijeenkomst ‘oproepen’ (ord. 10-5-5). Ik meen dat de kerkorde en niet de overeenkomst die de gemeente gesloten heeft het laatste woord moet hebben en neig daarom  tot het laatste.