Een vreemde vraag: een kerkelijke gemeente zonder leden? Die lijkt snel beantwoord. Dat kan natuurlijk niet. Een minimum lijkt snel bepaald: twee of drie, naar het bekende woord van Jezus uit het Matteüs-evangelie (18: 20). De kerkorde van de PKN geeft geen minimum aantal. Het criterium is deels formeel, deels inhoudelijk. Een gemeente moet in staat geacht worden ‘de in de kerkorde aangegeven taken van een gemeente te verrichten’ (PKO ord. 2-8-2, vgl. 2-8-3, 2-8-6). Dat betekent bijvoorbeeld dat er kerkdiensten gehouden worden, er een kerkenraad, college van kerkrentmeesters en college van diakenen kan functioneren. Dat kan allemaal heel minimaal, hoewel een absolute ondergrens moeilijk is vast te stellen. Samenkomen rond Woord en sacramenten vormt het hart van het gemeente-zijn (PKO ord. 2-1-1). Als er behalve een wekelijkse zondagse eredienst verder niet zo heel veel in de gemeente gebeurt, lijkt me dat wel ongewenst maar tegelijk niet zo bezwaarlijk dat de er niet van een functionerende gemeente gesproken kan worden. In ieder geval zal er een kerkenraad gevormd moeten kunnen worden met het kerkordelijk minimum van zeven leden (PKO ord. 4-6-3). Dat mogen er eventueel minder zijn (PKO ord. 4-6-5), maar in ieder geval de behartiging van de vermogensrechtelijke aangelegenheden moet goed zijn afgedekt (PKO ord. 11-2-4, zie ook de Generale regeling vermogensrechtelijke aangelegenheden). Financieel zal er ook de nodige ruimte moeten zijn, alleen al om de voortgang van de eredienst te faciliteren, maar ook om een kerkelijk werker of predikant te betalen. Als een gemeente ‘niet langer in staat is alle in de orde van de kerk aangegeven taken van een gemeente te verrichten’ en samenwerking of samengaan met andere gemeenten er niet in zit, kan eventueel besloten worden tot opheffing van een gemeente (PKO ord. 2-9-1).
Maar opnieuw: kan het, een gemeente zonder leden? Hoe vreemd het misschien ook klinkt: het zou kunnen. Ord. 2 van de protestantse kerkorde stelt dat tot een gemeente als leden behoren ‘de gedoopten’ (PKO ord. 2-2-1). Dat is een meervoud. Minimaal twee zou je zeggen. Echter, op dezelfde wijze worden andere categorieën beschreven, bijvoorbeeld ‘de niet-gedoopte kinderen van gemeenteleden’. Die hoeven er echter lang niet altijd te zijn. Er mag derhalve mijns inziens voor het kunnen bestaan als gemeente geen waarde gehecht worden aan de meervouden in ord. 2-2. Wel zou gewezen kunnen worden op de bepalingen over de (wijk)gemeente van bijzondere aard, waar het meervoud ‘leden’ gehanteerd wordt (PKO ord. 2-5-5). In beginsel geen leden, maar hoe zit het dan met de kerkenraad? Uit het voorgaande is wel duidelijk geworden dat die er, al is het misschien maar in een heel beperkte samenstelling, moet zijn. Voor de vermogensrechtelijke aangelegenheden kunnen eventueel mensen van elders worden ingevlogen. Dat geldt zo niet voor de ouderlingen. Voorheen was het mogelijk om iemand uit een andere PKN-gemeente ambtsdrager te verkiezen. Ook bij gastleden was dat het geval, zij het onder bepaalde voorwaarden. Doopleden konden ambtsdrager gekozen worden, mits zij bij de bevestiging in het ambt onder de belijdende leden kunnen worden opgenomen (ofwel: op dat moment belijdenis van hun geloof afleggen). De mogelijkheden om ambtsdrager te worden zijn bij de herziening van de kerkorde per 1 mei 2018 aanzienlijk verruimd, althans voor zover een gemeente daarvoor kiest. Ook zogenaamde vrienden (‘degenen die blijk geven van verbondenheid met de gemeente en op hun verzoek als zodanig zijn opgenomen’, PKO ord. 2-2-1), kunnen in bepaalde omstandigheden deel gaan uitmaken van de kerkenraad. De mogelijkheid om bij weinig of zelfs geen leden een kerkenraad te vormen, is daarmee aanzienlijk vergroot. Dat biedt mogelijkheden voor categoriaal pastoraat waar men zou willen uitgroeien tot een volwaardige, zij het misschien kleine, PKN-gemeente. Ik denk bijvoorbeeld aan een instelling. Ook bij pioniersplekken die uitgroeien tot reguliere gemeente kan dit helpen.
Het zogenaamde territoriale stelsel staat al vele jaren onder druk: het is niet meer vanzelfsprekend dat iemand ter kerke gaat in de ene gemeente van zijn kerkgenootschap. In de Nederlandse Hervormde Kerk bestond al de mogelijkheid dat er binnen een territoir meerdere gemeenten actief waren en dat een kerklid dus kon kiezen. Die lijn is doorgetrokken in de PKN. Gemeentegrenzen zijn fluïde geworden. Maar ook lidmaatschap is fluïde aan het worden. Niet het formele lidmaatschap is bepalend, maar de feitelijke keuze die iemand maakt. Als je je in een bepaalde PKN-gemeente thuis voelt, ook al ben je er niet formeel gewoon lid, dan kun je je in beginsel toch committeren door ambtsdrager te worden. Het enige wat telt is het feit dat je gedoopt bent (en, mocht je dat nog niet zijn, de bereidheid belijdenis af te leggen van je geloof). Niet zozeer de registratie bij een bepaalde gemeente op een bepaald moment geeft de doorslag, maar de registratie van de doop die ooit aan iemand bediend is.