Soms gebeurt het ineens: een nieuw initiatief wordt geboren. Vanuit een vriendenclub. Een groepje mensen dat elkaar bij een bepaalde gelegenheid tegenkomt en aan de praat raakt. Soms gebeurt dat ook in of rond een kerkelijke gemeente. Is het nu een kerkelijk initiatief of niet? Voor het initiatief zelf is dat vaak volstrekt irrelevant, of het geloof er nu een expliciete rol in speelt of niet. Juridisch kan het bepaald wel relevant zijn. Vandaar deze blog.
Laten we eens aannemen dat het kerkelijk initiatief een kerkelijk karakter heeft of krijgt. Het meest voor de hand is het dan dat de initiatiefgroep een commissie van de kerkenraad wordt (vgl. ord. 4-8-4). De kerkenraad benoemt dan de leden. Dat mogen ook mensen zijn die niet tot de kerkelijke gemeente behoren, zo heeft het Generaal College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen tien jaar geleden uitgesproken (uitspraak 01/06). Een dergelijke commissie moet zich dan ook volgens de kerkelijke regels gedragen. Ik wijs in dat verband met name op ord. 4-5-1 waarin staat dat besluiten ‘na gemeenschappelijk overleg en zo mogelijk met eenparige stemmen genomen’ wordt. De beraadslaging vereist een bepaalde zorgvuldigheid. Ook de kerkelijke rechtspraak is van toepassing. Dat kan een rol spelen als de commissie dingen doet die in (een deel van) de gemeente niet zo lekker liggen. Daar staat tegenover dat de commissie in beginsel ook kan ‘schuilen’ bij de gemeente, bijvoorbeeld als er iets akeligs gebeurt waarbij de vraag naar de aansprakelijkheid gesteld wordt. Vaak heeft de kerkelijke gemeente een vrijwilligersverzekering afgesloten die onder bepaalde voorwaarden behoorlijk wat afdekt.
Het kan ook zijn dat een specifiek kerkelijk karakter ontbreekt. De deelnemers van de initiatiefgroep hebben wel elk zo hun eigen achtergrond, misschien vertegenwoordigen ze zelfs wel bepaalde groepen in de samenleving. Op zich is daar niets mis mee. Gelukkig, zou ik willen zeggen, gaat het heel vaak zo in onze samenleving. Dat is haar kracht. Mensen spelen in op verlangens en noden, organiseren zich en steken op allerlei manieren de handen uit de mouwen. Maar wat als er iets gebeurt, waarbij de aansprakelijkheidsvraag gesteld wordt? Dat kan ook al als er schulden zijn gemaakt. In een dergelijk geval kan zo’n initiatiefgroep aangemerkt worden als een informele vereniging, ofwel een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid. Bestuurders – hoe informeel het geheel ook is opgezet, die zijn er vaak wel – zijn in beginsel hoofdelijk aansprakelijk (hetgeen weer net even anders ligt als de informele vereniging zich heeft laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel). Terugvallen op verzekeringen, of die nu persoonlijk is of kerkelijk (omdat de kerk iemand heeft afgevaardigd) is vaak lastig, omdat het maar de vraag is of die ook activiteiten in en voor de informele vereniging dekken.
Ik beperk me nu tot een schets van deze twee mogelijkheden, met name omdat de tweede optie meer risico’s met zich meedraagt dan op het eerste gezicht lijkt. Ook andere opties zijn denkbaar. Zo kunnen onder voorwaarden de activiteiten van de initiatiefgroep in een stichting worden ondergebracht (vgl. ord. 11-27).
Conclusie. Naarmate de initiatiefgroep meer activiteiten ontwikkelt en die activiteiten uit hun aard of door financiĆ«le verplichtingen die ermee gepaard gaan meer risico’s met zich meebrengen, is het nodig om goed na te denken over de juridische vorm. Als de kerk actief bij de groep betrokken is, valt te overwegen de kerkelijke regels voor lief te nemen. Het kerkelijk kader biedt namelijk tegelijk ook wat meer zekerheid en daarmee veiligheid voor degenen die zich met de groep engageren.