Een van de suggesties in Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg (p. 25) is dat er zgn. ‘open plekken’ kunnen ontstaan: gebieden in ons land waarin de PKN niet (meer) met een kerkelijke gemeente vertegenwoordigd is. Een van de opties die een lid in een dergelijk gebied heeft, is lid te worden van de landelijke kerk. Hoe verhoudt deze gedachte zich tot de bestaande kerkorde? Ik zet een paar zaken op een rijtje.
Art. III-2 bepaalt: ‘Tot een gemeente – en daarmee tot de Protestantse Kerk in Nederland – behoren zij van wie de inlijving in de gemeenschap van de Kerk is bekrachtigd door de heilige doop en die als zodanig zijn ingeschreven als lid van de gemeente.’ De grondregel is: je bent lid van een gemeente (van de PKN) en daarmee van de PKN (en haar geheel). Art. III handelt over de gemeenten. Noch hier noch elders in de Romeinse artikelen is lidmaatschap van de landelijke kerk uitgesloten. Maar ook geldt: de ‘grondwet’ van de PKN biedt hiervoor geen expliciete basis.
Overgangsbepaling 55 schrapt de bepalingen die in de Hervormde en in de Evangelisch-Lutherse Kerk bestonden ten aanzien van leden die in het buitenland wonen en bij de landelijke kerk geregistreerd staan. Zij konden een verklaring van lidmaatschap/attestatie naar ord. 2-5-4 krijgen of als blijkgever van verbondenheid naar ord. 2-8 bij een gemeente worden geregistreerd. Vreemd genoeg ontbreekt in deze bepaling ord. 2-5-3 sub d, die de mogelijkheid biedt om als in het buitenland verblijvende als lid te worden ingeschreven bij een plaatselijke gemeente. Hoe dat ook zij, deze overgangsbepaling is wel in overeenstemming met de basisregel die de kerkorde hanteert: lidmaatschap van de PKN is het gevolg van lidmaatschap van een plaatselijke PKN-gemeente.
Anders dan overgangsbepaling 55 suggereert is het volgens de bestaande regelgeving wel degelijk mogelijk als lid van de landelijke kerk geregistreerd te worden, althans voor wie in het buitenland woont. De Generale Regeling Ledenregistratie biedt hiervoor in art. 12-6 het kader, incl. de voorwaarden die eraan verbonden zijn. De vraag is vervolgens wel of deze bepaling gesteund wordt door de kerkorde in engere zin (Romeinse artikelen) (en ordinanties). In feite hangt dat af van de wijze waarop de kerkorde in engere zin geïnterpreteerd wordt. Het accent ligt of op het feit dat de kerkorde het niet uitsluit, of op het feit dat de kerkorde er geen expliciete basis voor biedt. In het eerste geval kan het, in het tweede geval heeft de bepaling geen kracht (vgl. ord. 4-4-2). Ik neig naar het laatste, omdat de plaatselijke gemeente in de systematiek van kerkorde en ordinanties een centrale plaats inneemt. Kerk 2025 bevestigt dat in zoverre dat juist de plaatselijke gemeente in het back to basics een centrale plaats inneemt.
Toch, ook als de bestaande regel voor de landelijke registratie van leden in het buitenland wel rechtskracht heeft, is er bij het uitwerken van Kerk 2025 werk aan de winkel. Er komt door een landelijk lidmaatschap voor leden die in ‘open plekken’ wonen een nieuwe uitzondering bij. Daarmee devalueert het uitzonderlijke van de situatie, wordt het meer regulier en is er eens te meer reden om te zorgen voor een goede basis in de regelgeving, althans als men een landelijk lidmaatschap wenselijk vindt.