Ik heb geaarzeld wat ik boven deze blog zou zetten. Het had ook iets kunnen zijn als: wie is bevoegd om catechese te geven? Wat betreft het laatste is de kerkorde duidelijk: dat is primair een taak van predikant (ord. 3-9-1, vgl. ook de proponent in ord. 13-17-8) of kerkelijk werker (ord. 3-12-2) die daarvoor op de voorgeschreven wijze voor bezoldigd dienen te worden. Primair … . In veel plaatsen is inmiddels huiscatechese ingevoerd. Die wordt doorgaans door ‘gewone’ gemeenteleden gegeven. Dat is algemeen geaccepteerd. Het is vrijwilligerswerk, met hooguit een onkostenvergoeding. Maar soms doet een gemeentelid meer dan het gewone of springt iemand van buiten in voor de begeleiding van de huiscatechese, bijvoorbeeld omdat de predikant of kerkelijk werker daar geen gave voor heeft. Het verschil met de vrijwilliger die huiscatechese geeft hoeft inhoudelijk niet groot te zijn, maar in dit geval zal de betrokkene vaak wel een vergoeding verwachten en ontvangen. Een dergelijke hulpkracht heeft echter niet altijd de juiste papieren en is, als die ontbreken, niet bevoegd. De kerkorde sluit bij het ontbreken van een bevoegdheid een arbeidsovereenkomst uit (vgl. ord. 3-14-1 (en ord. 3-28)). Toch zijn er tal van situaties waarin het gebeurt, met name in het kader van pioniersplekken, maar ook in gewone gemeenten. Wie in lijn met de kerkorde wil werken, doet dat niet of slechts bij zeer hoge uitzondering. Een vergoeding is dan echter zo goed als onmogelijk. De kerkenraad die dat toch wil, begeeft zich op zompig terrein. Het is namelijk de vraag of het verstandig is om de regels voor de beloning van een kerkelijk werker te volgen. Als het namelijk om meer dan een enkel uurtje gaat – in dat geval is nog de vergelijking denkbaar met een losse lezing in het kader van het V&T-werk van de gemeente – en er een zeker patroon van werkzaamheden bestaat, dreigt het gevaar dat de afspraak met de betrokkene wordt gekwalificeerd als arbeidsovereenkomst. Dat geldt naar mijn idee a fortiori als teruggegrepen wordt op de regels die bij een kerkelijk werker worden gehanteerd. Als de belastingdienst oordeelt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan worden de facto alle wettelijke regels dienaangaande toegepast, moeten belastingen en premies worden betaald, enzovoort. Natuurlijk kan ook gekeken worden naar een constructie waarin de onbevoegde catecheet als ZZP-er beschouwd wordt. Dat zal afhangen van alle omstandigheden van het geval, is allerminst zeker en daarom af te raden. In het voorgaande wordt duidelijk dat bevoegdheid en betaling nauw samenhangen. Ontbreekt de bevoegdheid, dan is bezoldiging lastig en in principe af te raden.
Van den Heuvel 2013, p. p. 147 lijkt bij ord. 3-14 toch een kleine opening te bieden: ‘Maar deze bepaling geeft ook de mogelijkheid om iemand als vrijwilliger aan te stellen in enige pastorale of diaconale functie. Bijvoorbeeld om als gemeentelid een paar uur catechese te geven of pastorale bezoeken af te leggen.’ Ik vermoed echter dat op dit punt iets mis is gegaan bij de eindredactie. Dit was namelijk aanvankelijk het standpunt van het Generaal College voor de Kerkorde, maar die kwam daar later – in het najaar van 2012, maar nog ruim voor publicatie – op terug (‘Voorstellen tot kerkordewijziging (…)‘, p. 11, sub 14). De synodale Handelingen 2012 (p. 340v) geven geen aanleiding om te denken dat het Generaal College later de herziening nogmaals herzien heeft.
N.B. Ik haak in deze blog aan bij de catechese, maar het zou bijvoorbeeld ook bezoekwerk kunnen zijn. Ook op dat gebied is de scheidslijn soms dun tussen wat betaalde krachten en vrijwilligers doen.