Kan een lid van het Genootschap van Vrienden (Quakers) gastlid worden van een gemeente van de Protestantse Kerk in Nederland?
Een eerste blik op de ordinanties suggereert een positief antwoord op deze vraag. In het register van de gemeente kunnen worden ingeschreven ‘leden van kerken waarmee de Protestantse Kerk in Nederland bijzondere betrekkingen onderhoudt’ (ord. 2-3-2). De vraag is dan wel of de PKN dat soort betrekking onderhoudt met de Quakers. Beide zijn lid van de Raad van Kerken. Dat wijst wel in die richting. Wie meer wil weten zal echter moeten kijken naar de Generale Regeling Gastlidmaatschap (GRG), waarnaar ord. 2-3-3 verwijst.
Onderzoek
Art. 1-1 en 1-2 van de GRG maken duidelijk dat het vermoeden juist is: wie tot een kerkgenootschap behoort dat tot de Raad van Kerken in Nederland is toegetreden, kan als gastlid worden ingeschreven. In art. 1-1 staat echter een toevoeging op de ‘leden’ uit ord. 2-3-3: het blijkt te gaan om ‘gedoopte leden’. Nu valt de doop buiten het ‘bereik’ van de Quakers. De vraag is vervolgens hoe ‘gedoopte leden’ gelezen en verstaan moet worden. Gaat het om leden die gedoopt zijn of om mensen die op basis van hun doop lid zijn. In het eerste geval is het lidmaatschap bepalend, in het tweede geval de doop. In het eerste geval kunnen leden van de Quakers die op enig moment gedoopt zijn gastlid zijn, in het tweede geval niet. In het Genootschap van Vrienden ligt er immers geen verband tussen doop en lidmaatschap. Doop is er geen voorwaarde voor lidmaatschap. Ik heb de neiging om hier ruim te lezen en te kiezen voor de eerste interpretatie. Gelet op het standpunt vande Quakers ten aanzien van de doop roept dat bij gedoopte leden van de Quakers wel de vraag op, hoe zij tegenover de doop staan. Ze zijn immers lid van een organisatie die aan de waterdoop geen betekenis toekent. Dat gaat vooral spelen als het gastlid tot ambtsdrager verkozen wordt (vgl. GRG art. 6-4). Dan moet de betrokkene toch tenminste kunnen en willen staan waar de PKN voor staat. De doop als essentieel voor de kerk behoort daartoe.
Over niet-gedoopte leden van de Quakers kan ik kort zijn. Naar de letter van de kerkorde staat het gastlidmaatschap niet voor hen open. Wel kunnen zij ingeschreven worden als blijkgever van verbondenheid (vgl. ord. 2-4).
Intermezzo
Even los van het gastlidmaatschap, hoe zit het met de deelname aan het Avondmaal? Ord. 6-2-4 geeft ruimte aan ‘leden van andere kerken die in hun kerkgemeenschap tot de viering van het avondmaal toegang hebben’, maar van dit laatste is in het geval van de Quakers uit de aard van de organisatie nu net geen sprake. Hoe deze bepaling in dit geval uit te leggen? Deelname aan het Avondmaal is kerkordelijk volgens mij niet (volledig) uitgesloten. Enerzijds maakt ord. 6-2 dat handelt over de toelating, duidelijk dat bij de viering van het Avondmaal het gedoopt zijn verondersteld wordt. Anderzijds is de nodiging van ord. 6-1 aanmerkelijk royaler: ‘De nodiging gaat uit naar hen die Jezus Christus belijden en instemmen met de lofprijzing’. Daar hoeft een lid van het Genootschap van Vrienden op zich geen nee op zeggen. Wat is nu belangrijker? Er is een goed argument om de nodiging zwaarder te laten wegen: art. IX-2, de ‘grondwet’ van de kerkorde, gebruikt dezelfde bewoordingen en legt geen directe verbinding met lidmaatschap en/of doop. Dit artikel voegt wel toe: ‘en door geloofsonderricht tot dit geheimenis (…) toegeleid’. Dat kan echter allerlei vormen hebben, ook die van een goed gesprek of een preek bijvoorbeeld. De doop blijft buiten het directe gezichtsveld van art. IX. Ik kan me daarom voorstellen dat een kerkenraad ook eventueel aanwezige leden van de Quakers hartelijk uitnodigt deel te nemen.
Conclusie
De vraag rijst nu al snel of we het ons in kerkelijk Nederland nog kunnen veroorloven zo met (gast)lidmaatschap om te gaan. Denk in dit verband ook aan de bakens die in het kader van Kerk 2025 verzet worden. Als iemand van de Quakers gastlid wil worden en bereid is zich passief en actief te voegen naar de mores van de desbetreffende Protestantse Gemeente, waarom dan niet? Natuurlijk is dan de vraag, waarom niet alsnog laten dopen. Dat stuit vermoedelijk op emotionele bezwaren, een diep geworteld gevoel dat die doop bij een echt geloof niet nodig is. Wat de PKN betreft zal het hier vooral gaan om geloofwaardigheid. De kerkenraad van een Protestantse Gemeente kan zeggen: de doop is niet noodzakelijk. De klassieke terminologie van teken en zegel geeft daar ook wel enige aanleiding toe. In de opbouw van de kerkelijke organisatie is de doop echter een fundamentele bouwsteen.
Ik merk dat het bij mezelf blijft wringen. Enerzijds zou ik me in een gemeente waar een vraag als die in deze blog zou spelen, verheugen om eenieder die zich bij de gemeente wil voegen en mee wil werken aan haar opbouw. Die blijdschap zal dan ook gevolgen moeten hebben in het aanvaarden als gastlid, met alle bevoegdheden die daaraan verbonden zijn. Anderzijds zou ik nog wel eens heel goed nadenken, omdat we aan het hart raken van kerk en kerkelijke organisatie. Het risico is dan wel dat het enthousiasme van het adspirant-gastlid wegebt.
N.B. Het bovenstaande is ook in meer of mindere mate van toepassing op leden van het Leger des Heils.