kerk en recht

Kerkordelijk pionieren

Pioniersplekken zijn ‘in’. Overal lees je erover. De Protestantse Kerk in Nederland is hard op weg om binnen afzienbare tijd de honderdste te openen. De populariteit van de kerkrechtelijke pendant, de missionaire (wijk)gemeente (PKO ord. 2-18a) is hiermee omgekeerd evenredig. Niet iedereen die zo heet, zal zich openlijk zo noemen, maar de oogst op internet is bedroevend. Op zijn best is er een handvol. Met name een flink aantal gemeenten noemt zich wel missionaire gemeente, maar dat heeft dan vooral betrekking op de intentie om dat te zijn: ze willen gemeente met een missionaire inslag zijn. In enkele andere situaties wordt nagedacht over de stichting van een missionaire (wijk)gemeenten, vermoedelijk daartoe geïnspireerd door het pioniersplekkenproject.

Hoe zit het ook weer? Ord. 2-18a definieert de missionaire (wijk)gemeente als ‘een (wijk)gemeente in wording die gevormd wordt met het oog op missionaire arbeid (…)’ (2-18a-1. Van den Heuvel 2013, p. 111, beschrijft keurig wat de bedoeling is. Het gaat om een ‘missionair project’, met ‘het karakter van een pioniersplek. Er zijn nog nauwelijks of geen leden, er kan nog geen kerkenraad worden gevormd, de benodigde financiën komen van buiten. alles moet nog van de grond af aan worden opgebouwd. Maar ook deze arbeid is een gestalte van de gemeente van Christus.’

Waarom niet?

Op grond van deze beschrijving zou je zeggen: dit past bij het overgrote deel van de pioniersplekken van de PKN. Toch hebben ze nauwelijks voor deze kerkordelijke inkadering gekozen. Waarom niet? Hoe is dat te verklaren? Ik noem een aantal redenen, zonder volledig te willen zijn. De eerste is dat de organisatie van de pioniersplekken, het programma Missionair Werk en Kerkgroei, er wellicht nauwelijks aandacht aan besteedt. De tweede is dat de belangstelling bij mensen die pionieren vanuit hun aard doorgaans niet zal liggen bij organisatorische vragen rond de kerkordelijke inkadering. Een derde is dat beschrijving erg ver afstaat van de realiteit en nogal pretentieus kan klinken. Natuurlijk hopen degenen die de schouders onder een pioniersplek zetten op succes, op daadwerkelijke gemeenschaps- en gemeentevorming. Maar om dat op voorhand al missionaire (wijk)gemeente te noemen, dat is wel een grote stap. Bovendien is het de vraag of het daarop uit móet lopen, of inkadering in bestaande gemeentestructuren ook niet tot de mogelijk zijn. De gedachte zal vaak zijn: laten we eerst maar eens wat proberen, dan zien wel later wel weer verder … . Een vierde reden is wellicht gelegen in het feit dat een pioniersproject op het eerste gezicht niet heel veel opschiet met de aanduiding missionaire (wijk)gemeente. Voor bediening van de sacramenten moet bijvoorbeeld in beginsel worden teruggevallen op een kerkenraad. Ord. 2-18a rept in dat opzicht niet van een uitzonderingspositie. Waar het gaat om het aanstellen van een professional ten behoeve van de missionaire arbeid, moet gewerkt worden binnen de bestaande kaders. Het aanstellen van mensen zonder de voor een kerkelijk werker vereiste theologische opleiding, zoals nu bij pioniersplekken nog wel eens voorkomt, is strikt genomen niet mogelijk. Enzovoort.

Praktijk

Een volgende vraag is: hoe is het dan nu geregeld op al die pioniersplekken? Ik vermoed dat er vooral veel niet geregeld is, in ieder geval niet uitdrukkelijk. Veel pioniersplekken zullen in de kern bestaan uit een kerkenraadscommissie of een classicale commissie (en daarmee in feite al veel lijken op wat in ord. 2-18a geregeld is voor een missionaire wijkgemeente, resp. gemeente). In een enkel geval waar dat om wat voor reden dan ook niet of nog niet werkt, zal de pionier zelf de spil en basis vormen. De internetkerk mijnkerk.nl is echter verbonden met de landelijke kerkelijke organisatie – daar ook financieel verankerd (vgl. ord. 2-18a-4 – en valt daarmee per definitie buiten de mogelijkheden van ord. 2-18a. Wat alle projecten verbindt is dat ze op een of andere manier uitgaan van de PKN en daar ook naar verwijzen.

Beoordeling

Hoe moet dit alles beoordeeld worden? Aan de ene kant is dit onvermijdelijk in een tijd van heroriëntatie en experiment. Indertijd is in de NHK en de GKN ook de liturgie zo in beweging gekomen, met plaatselijke broedplaatsen, soms geïnspireerd door landelijke initiatieven. Nu zijn we wat de kerkelijke structuren betreft op zoek naar nieuwe vormen. Aan de andere kant is het ook van belang het in de gaten te houden. Er is weinig overzicht. Het gevaar dreigt dat de onderlinge verbondenheid – nu al niet altijd even sterk ontwikkeld – en daarmee de onderlinge herkenning vermindert. Inhoudelijk zijn de verschillen binnen de PKN al groot. Maar nu komt ook de eenheid, zelfs de basale organisatorische eenheid, in gevaar. Wie of wat waarborgt in dit alles het ‘merk’ Protestantse Kerk in Nederland? Ook zijn er wellicht risico’s in de sfeer van de aansprakelijkheid voor mensen die betrokken zijn bij een pioniersplek, in het bijzonder als ze geen lid zijn van de PKN.

In de tussentijd is het niet verkeerd om op verschillende kerkelijke niveaus nog eens stil te staan bij ord. 2-18a en de vraag te stellen of de pioniersplekken niet (ook) expliciet binnen een dergelijke frame moeten worden gebracht. Daar ligt de basis. Daarbij mag ook de vraag gesteld worden of ord. 2-18a in de praktijk wel biedt wat pioniersplekken nodig hebben en niet op onderdelen aangepast zou moeten worden. Pionieren heeft een lange adem nodig, het kost vaak veel tijd om een project te kunnen bestendigen. Kerkordelijk pionieren moet echter niet te lang duren.