kerk en recht

Kunnen we het niet makkelijker maken? Reflectie op Kerk 2025

De synode van de Protestantse Kerk vergaderde vorige week voortvarend. Terwijl drie dagen gepland waren kon de agenda in twee, zij het volle, vergaderdagen worden afgewerkt. Dat is op zich een goede zaak, een concrete aanwijzing dat de kerk anders wil optreden, minder vergaderen, meer aandacht voor de alledaagse kerkelijke praktijk. Toch vraag ik me af, of het niet verstandig zou zijn geweest op enkele punten nog wat verder na te denken. Ik richt me op twee aspecten uit het rapport Kerk 2025: Een stap verder, of beter eigenlijk op twee aspecten die niet in het rapport voorkomen. Op p. 31 lezen we dat er bewust voor gekozen wordt om niet nu een grondige herziening aan te vatten van de kerkorde. Dat zou al te gemakkelijk kunnen verzanden in een discussie over de organisatie in plaats van over de inhoud. Nu lijkt me dat niet in alle opzichten een adequate tegenstelling. Juist het gesprek over de organisatie kan ons helpen te beseffen waar het nu werkelijk om gaat. Dat is een kwestie van aanpak. Het vermijden van dit gesprek kan tot gevolg hebben dat we wegen inslaan die we misschien helemaal niet in wíllen slaan.

Gemeenten in soorten en maten

Het eerste aspect dat ik wil noemen is dat van het begrip gemeente. De kerkorde kent op dit moment een breed scala aan mogelijkheden. Zo is er de zelfstandige gemeente, al dan niet met wijkgemeenten. Er is de wijkgemeente. We hebben daarnaast onder meer gemeenten en wijkgemeenten van bijzondere aard, huisgemeenten, missionaire gemeenten, buitengewone gemeenten en gemeenten (zelfstandig of als wijkgemeente) in bijzondere omstandigheden. De a-tjes in ord. 2-17a en 2-18a maken al duidelijk dat deze van recentere datum zijn, later toegevoegd. Echt overzichtelijk is het allemaal niet meer. Uit de wirwar van mogelijkheden rijst de vraag op: wat is in de basis nu eigenlijk een gemeente? In principe zie ik eigenlijk maar twee varianten: gemeenten mét en gemeenten zónder rechtspersoonlijkheid (ofwel: gemeenten die zelf hun vermogensrechtelijke aangelegenheden mogen regelen en zij die dat niet mogen/kunnen). De belangrijkste categorie van de gemeenten zonder rechtspersoonlijkheid zijn de wijkgemeenten, zij het dat een fors deel van de wijkgemeenten van bijzondere aard die ten gevolge van een overgangsbepaling vanuit de Hervormde situatie wel heeft. Maar dat doet er eigenlijk niet eens zo heel veel toe. Back to basics betekent volgens mij: terug naar de basis, naar basisvormen, om vandaar uit verder te kijken en verder te bouwen. De huidige situatie is bij dit alles voor mij niet bepalend. Ik kan me voorstellen dat menig wijkgemeente rechtspersoonlijkheid kan krijgen, al vergt dat wel een herverdeling van het vermogen dat in een centrale gemeente is ondergebracht. De groep van gemeenten zonder rechtspersoonlijkheid zou ik zo klein mogelijk willen houden. Het enige criterium is dat van bestuurskracht, zoals het nu, afgezien van met name de wijkgemeenten, ook al het geval is. Een missionaire gemeente bijvoorbeeld bestaat bij de gratie van het feit dat het niet de in ord. 2-13-4 vermelde bestuurskracht kan opbrengen. In feite is een missionaire gemeente niet anders dan een huisgemeente. Probleem is alleen dat de vorm huisgemeente alleen is voorbehouden aan dit type gemeente dat in een streekgemeente is opgenomen (ord. 2-17-4). Weg daarom met al dit soort complicerende bepalingen. Vervolgens zou ik gemeenten zoveel mogelijk de vrije hand willen laten in het zo nodig/mogelijk aangaan van nieuwe verbindingen in combinatie, streekgemeente, federatie en fusie. In veel gevallen zak dat duidelijk maken waar gemeenten die zelf geen rechtspersoonlijkheid hebben hun vermogensrechtelijke aangelegenheden het beste kunnen onderbrengen. Voorwaarde bij dit alles is wel dat het territoriale beginsel zal worden losgelaten.

Pastorale professionals in soorten en maten

Het tweede aspect dat volgens mij eenvoudiger kan is de wijze waarop de zaken van de pastorale professionals geregeld zijn. We hebben nu predikanten in allerlei soorten en maten, die overigens àllen Woord én sacrament mogen bedienen, kerkelijk werkers van wie sommigen Woord én sacrament mogen bedienen, en daarnaast een gestaag groeiende categorie die nog het best te vangen is onder de noemer pionier. De opleidingseisen verschillen aanzienlijk, van een wetenschappelijke opleiding voor predikanten tot niet uitgewerkte eisen voor een pionier. Eenzelfde diversiteit geldt voor de beloning. Hoewel bij het eerste aspect, van de gemeenten, ook verschillende obstakels te verwachten zullen zijn, geldt dat ten aanzien van de pastorale professionals wel in het bijzonder. In dit verband zal ook de vraag naar het ambt beantwoord moeten worden. Dat kan niet zonder fundamentele oriëntatie op de situatie in de oecumene, die ondanks alle convergentie toch (nog) heel complex is. Mijn inschatting is echter dat het niet nemen van een beslissing ertoe zal leiden dat het ambt – en niet alleen dat van de predikant! – in de komende jaren verder zal eroderen. Daarmee zullen we dan iets verliezen dat wezenlijk is voor de kerk, wat mij betreft ook voor het welzijn van de kerk. Of daagt daar in dit tijdperk van secularisatie een nieuw perspectief op, zoals iemand opmerkte: een scherper profiel van het ambt aller gelovigen?!

Onder de loep

Eigenlijk hoop ik dat er mensen zullen zijn die het laatste synoderapport nog eens kritisch onder de loep willen nemen om te kijken wat er in de komende jaren eigenlijk nog meer op het kerkelijke to-do lijstje zou moeten staan. De synode heeft daar, voor zover ik kan zien, vanaf gezien. Niet onbegrijpelijk, maar wel jammer.