Op verzoek van onze kerkenraad leidt een gemeentepredikant van elders een huwelijk. Nu stuurt deze predikant vervolgens een rekening van meer dan € 500, waar ook nog eens BTW over betaald moet worden. Het College van Kerkrentmeesters weigert de rekening te voldoen, omdat het bedrag afwijkt van de landelijk vastgestelde tarieven. Sommige kerkenraadsleden vinden dat nu de opdracht eenmaal is verleend, het gevraagde betaald moet worden. ‘Dan hadden we maar betere afspraken moeten maken.’ De predikant stelt zich desgevraagd op het standpunt dat hij als deeltijd predikant (0,8 fte) en kostwinner onvoldoende verdient om in het levensonderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. Hij heeft de neveninkomsten hard nodig. Hij heeft zijn nevenwerkzaamheden in een eigen bedrijfje ondergebracht. Hij geeft wel eens cursussen, schrijft zo nu en dan wat, en verricht op afroep elders predikantswerkzaamheden. Wie heeft er nu gelijk?
In dit soort situaties kunnen de gemoederen behoorlijk hoog oplopen. Toch is het ook een ‘mooie’ casus. Hij geeft aan namelijk aan dat grenzen aan het verschuiven zijn. Hier botsen vooronderstellingen, feiten en regels.
De predikant
Om te beginnen met de predikant. De kerkorde van de Gereformeerde Kerken bijvoorbeeld verplichtte een gemeente ten aanzien van een predikant dat zij ‘in het onderhoud van hem en zijn gezin voorzien’ zou (GKO art. 11 lid 1). Dat was een bepaling die terugging op de Dordtse Kerkorde (1618-19) en een diepe zin heeft. De predikant moet vrijgesteld en vrij zijn om zijn werk te verrichten. Dat is wezenlijk voor een dienaar van het Woord. Echter tijden zijn veranderd. Het is al weer enkele decennia terug dat de eerste predikant in deeltijd zijn intrede deed, ook in de Gereformeerde Kerken. Dat is de ene kant. Aan de andere kant gingen ook partners van predikanten werken. Sinds die tijd voldoet de norm levensonderhoud niet meer. Dat was op zich niet zo’n ramp, want al vóór deze veranderingen waren landelijke richtlijnen vastgesteld om te bepalen wat dan wel dat levensonderhoud omvat. Het werd daarmee geobjectiveerd. Bij een voltijds aanstelling behoorde en behoort nog steeds een bepaald traktement. Een deeltijder ontvangt naar rato. Dat betekent dan in veel gevallen wel dat het in de praktijk te weinig is om van te leven. De predikant moet omzien naar extra inkomsten. Hij is een soort van flexwerker. Het genoemde bedrag is minder hoog dan het op het eerste gezicht lijkt. Een predikant kost nu, incl. pensioen, vergoedingen voor beroepskosten en dergelijke ongeveer € 50 per uur. Een huwelijksdienst kost al gauw tien uur, als het niet meer is. Reken maar uit. Er zullen gauw twee gesprekken nodig zijn ter voorbereiding, in totaal toch gauw 2,5 uur, zonder eventuele reistijd mee te rekenen. Er is de huwelijksdienst zelf, afhankelijk van wat er verder moet gebeuren, gaat dat al met al al gauw een uur of twee. De dienst zelf moet worden voorbereid. Zes uur is dan aan de krappe kant. Ook een gesprek achteraf is vanuit pastoraal oogpunt helemaal niet verkeerd, integendeel, het hoort bij de vereiste zorgvuldigheid. Ik wil maar zeggen: met die € 500 excl. BTW is de kerk eigenlijk helemaal zo gek nog niet af. Als de eigen gemeentepredikant dit had gedaan, had het in feite ongeveer evenveel gekost.
Het College van Kerkrentmeesters
Toch heeft in deze casus ook het College van Kerkrentmeesters een punt. Er zijn regels. Ze zijn te vinden uit de Uitvoeringsbepalingen bij art. 4 van de Generale Regeling Rechtspositie Predikanten. Dat geeft een ander beeld. Het tarief voor een kerkdienst is per 1 september 2015: € 120. Als er ‘extra tijd’ van de predikant wordt gevraagd ‘in de vorm van gesprekken’ wordt deze tijd vergoed volgens een uurtarief voor pastoraat. Dat bedraagt € 30,02 per uur. Het aantal uren moet tevoren worden afgesproken. In deze casus komt het dan op z’n hoogst op vier uur. Dat zou dan leiden tot een rekening van totaal ruim € 240. Ten opzichte van de werkelijke tijd die de predikant heeft geïnvesteerd is dit verre van reëel. Dat zou vanuit het levensonderhoudprincipe nog niet zo’n punt zijn, als de betrokken gemeentepredikant voltijds zou werken. Dan is het een extraatje, bovenop het andere werk dat gedaan wordt. Bovendien is niet denkbeeldig dat de predikant in de praktijk voor dit soort werk elders ook wat tijd van zijn basisaanstelling gebruikt. Maar dat is nu net niet aan de orde in deze casus. Het gaat om een substantieel onderdeel van het inkomen van de predikant. Her en der kun je professionals inhuren voor een goed woord (en meer) tijdens een uitvaart. De bedragen die zij vragen zijn vergelijkbaar met de € 500 die de predikant op de factuur heeft gezet. Het probleem lijkt me daarom dit. Het bedrag van € 120 voor een dienst elders is een prima bedrag als het gaat om het voorgaan in reguliere, zondagse diensten elders. De voorganger neemt dan meestal een dienst/preek die hij al eerder gehouden heeft, past die zo nodig aan. De te investeren tijd is dan in overeenstemming met de vergoeding. Voor bijzondere diensten is het gelet op de tijdsinvestering in feite veel te weinig.
De betrokken predikant is gemeentepredikant, predikant van de Protestantse Kerk. Daarmee is hij gebonden aan de kerkelijke regels. De Generale Regeling Rechtspositie Predikanten geeft in art. 40a lid 1 aan dat niet minder én niet meer mag worden uitbetaald dan landelijk is afgesproken. Lid 2 geeft aan dat in het geval van ‘uitzonderlijke kosten’ onder voorwaarden extra vergoedingen mogen worden gegeven. Het Regionaal College voor de Behandeling van Beheerszaken kan daar echter een stukje voor steken (Vd Heuvel 2013, p. 307). Dit art. 40a wekt echter de indruk dat het gaat om de verhouding tussen hem en de gemeente waaraan hij als gemeentepredikant (‘gewone werkzaamheden’) verbonden is. Daar zit dus mogelijk enige ruimte om het bij incidentele hulpdiensten als het voorgaan in een huwelijksdienst elders anders te handelen.
Tot slot
- Iemand die als gemeentepredikant in dienst is, mag in beginsel op niet meer rekenen dan de kerkelijk vastgestelde vergoedingen. Wil hij meer dan zal hij dat tevoren duidelijk moeten aangeven en zullen aparte afspraken gemaakt moeten worden. Dat staat echter wel op gespannen voet met de kerkelijke regelingen. Het heeft bovendien ongewenst onderscheid tot gevolg in de bezoldiging van dezelfde predikantsdiensten. De een zou dan immers voor dezelfde werkzaamheden meer krijgen dan een ander. Punt blijft dan echter wel dat de een wellicht meer nódig heeft dan een ander.
- De kerk is steeds pragmatisch omgegaan met de vergoedingen. Het levensonderhoudsprincipe en de daarmee verbonden vrijheid van het Woord is enigszins op de achtergrond geraakt. Met relatief nieuwe ontwikkelingen al die van een predikant-die-de-rekening presenteert, roept dat de principieel getinte vraag op: biedt het predikantschap ruimte voor een dergelijke benadering. Al te gauw wordt het: u vraagt, wij draaien. Dat was nu net niet de bedoeling.