De generale synode heeft in november 2015 ingestemd met de nota ‘Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg’. Inmiddels is de nota op onderdelen nog wat gestroomlijnd en geschikt gemaakt voor bezinning in de plaatselijke gemeenten, compleet met gesprekshandleiding en powerpointpresentatie.
De gesprekshandreiking beperkt zich tot deel I van de nota, ‘Waar het op aankomt’. Deel II blijft buiten beschouwing, al staan er op de powerpoint wel enkele slides die daarop betrekking hebben. Op zich valt er wel iets voor deze aanpak te zeggen. In gesprekken over de kerk gaat het dikwijls vooral over praktische dingen, over de organisatie. Nu komt het volle accent op de inhoud te liggen, op het ‘Back to basics’. Tegelijk is het jammer dat deel II niet aan de orde komt als men de handleiding volgt. In dat deel wordt duidelijk waar het op uit moet lopen. Daar zitten ook een aantal keuzes tussen die niet zonder meer opkomen uit deel I. Ook andere maatregelen zijn denkbaar. Het lijkt me van belang dat ook bij het nadenken daarover het grondvlak actief betrokken wordt, al zal niet iedereen even geïnteresseerd zijn door bestuurlijke vraagstukken.
Ik schrijf dit tegen de achtergrond van een serie colleges over Kerk 2025. We keken daarbij in eerste instantie naar mogelijke vereenvoudigen van het huidige kerkordelijk bouwwerk. Dat bleek nog niet zo eenvoudig. Het maken van een beleidsplan lijkt vooral voor een kleine gemeente soms wat teveel van het goede, zeker als het eens in de vier jaar moet en als er aanleiding toe is ook tussentijds nog over nagedacht moet worden. Toch kan de bepaling dienaangaande niet zomaar geschrapt. De Protestantse Kerk in Nederland heeft in een groepsbeschikking de ANBI-status verkregen voor alle gemeenten. Een van de randvoorwaarden is de publicatie van een beleidsplan. De kerken in ons land hebben daarvoor al enkele jaren uitstel gekregen, maar per 1 januari 2016 moeten ook zij hieraan voldoen. We hebben in de colleges ook nagedacht over de zin en onzin van een landelijke kerk. Opnieuw een voorbeeld. De kerkorde is vrij gedetailleerd over wie er wel en niet Woord en sacrament mag bedienen, het oordeel daarover ligt op landelijk niveau. Het lijkt erg aantrekkelijk plaatselijke gemeenten daarin veel meer zelfstandigheid te geven. Maar hoe zit het dan met de borging van de kwaliteit? Wat zijn de gevolgen voor het ‘merk’ Protestantse Kerk, ofwel hoe straalt de keuze van de ene gemeente af op andere en op het geheel van de landelijke kerk? Verder hebben we stil gestaan bij de voorzitter van de nieuw te vormen regio-classes, de ‘bisschop’. Welke theologische argumenten zijn hiervoor aan te dragen en tegenin in te brengen?
De studenten hebben zich vervolgens verdiept in een thema uit ‘Kerk 2025’ en vergelijkingen getrokken met de huidige kerkorde van de PKN, een kerkorde van een van de voorgangers van de PKN en een contemporaine kerkorde van een ander kerkgenootschap. Dat leverde mooie miniatuurstudies op over oecumene op plaatselijk niveau, het ambt meer in het algemeen en in de pioniersplekken in het bijzonder, het parochiale stelsel en de verbinding tussen doop en lidmaatschap bij kinderen. Natuurlijk, dit zijn studenten theologie die hun studie er bijna op hebben zitten. Maar als wat zij hebben aangeleverd een voorbode is van wat de gesprekken in de kerken teweeg kunnen brengen, dan staan ons een paar mooie jaren van verdieping te wachten in de Protestantse Kerk!