kerk en recht

Transparantie inzake tuchtwaardig gedrag

Het was groot nieuws in de nazomer van 2013 toen prof. Henk van den Belt melding maakte van plagiaat onder predikanten. Het gaf aanleiding tot een reeks van berichten, ook in de seculiere pers. Vragen doken op over de omvang. De problematiek werd van verschillende kanten bericht: homiletiek, ethiek, psychologisch, enzovoort. Inmiddels is duidelijk dat Van den Belt zijn melding vermoedelijk op één concreet geval baseerde, althans dat tenminste één concreet geval een belangrijke rol speelde. In het tijdschrift Jurisprudentie Arbeidsrecht werd namelijk afgelopen jaar    de uitspraak gepubliceerd van een Regionaal College voor het Opzicht, waarin precies zo’n casus speelde: JAR 2015/98. Het is onduidelijk hoe de uitspraak in het tijdschrift terecht is gekomen. De Protestantse Kerk is namelijk bepaald niet scheutig met het verstrekken van uitspraken van rechtsprekende colleges. Denk aan de colleges voor de behandeling van bezwaren en geschillen, de colleges voor het opzicht, het generale college voor de ambtsontheffing en de regionale colleges voor de behandeling van beheerszaken. Dat past op zich in de lijn met het gegeven dat de zittingen in beginsel niet openbaar zijn, al kan dat bij bezwaren en geschillen anders zijn (vgl. onder meer PKO ord. 12-7-3; zie ook Van den Heuvel 2013, p. 280). Overigens komen alle uitspraken in samenvatting onder ogen van de ambtelijke vergadering die het college heeft ingesteld (vgl. onder meer PKO ord. 10-10-07 en 12-7-10)*, al ontbreekt voor zover ik kan zien een expliciete bepaling op dit punt bij de regionale colleges voor de behandeling van beheerszaken en het generale college voor de ambtsontheffing. In de praktijk zijn alleen de geanonimiseerde uitspraken van het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen openbaar, zij het op dit moment t/m 2012. Dat opzichtzaken buiten zicht blijven, is op zich niet zo vreemd. Ook als namen zijn weggelakt ligt herkenbaarheid op de loer, met mogelijk grote schade voor de betrokkenen. Toch heeft dit ook een belangrijke keerzijde: deze kant van het kerkelijk leven blijft geheel buiten zicht. Het is de vraag of dat betrokkenen per definitie ten goede komt, maar ook of dit wel heilzaam is voor het geheel van de kerk.

Openbaarheid

Ik zou ervoor willen pleiten om meer openbaarheid te betrachten in de uitspraken van de rechtsprekende colleges. Dat geldt in het bijzonder de uitspraken van de colleges voor het opzicht. De normen zijn vrij algemeen geformuleerd: ‘onchristelijke belijdenis of levenswandel’, het ‘verstoren van de orde in het leven en werken van de kerk’ (ord. 10-9-6) en ‘veronachtzaming of misbruik van het ambt dan wel de bediening dan wel de door de kerk toegekende bevoegdheden’ (ord. 10-9-7). Publicatie maakt meer duidelijk waar de grenzen liggen, waar mensen in de kerk zich aan te houden hebben. In het wereldlijk strafrecht is het een groot goed dat de normen nauwkeurig worden geformuleerd, zodat de burger weet hoe hij in voorkomende gevallen heeft te handelen (zgn. legaliteitsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel). Bovendien kan zo in de breedte van de kerk op ordentelijke wijze het gesprek worden gevoerd op welke wijze deze in de kerkorde vastgelegde normen op adequate wijze kunnen worden ingevuld. De manier waarop het gesprek nu bij de plagiërende dominee is gevoerd, verdient wat mij betreft geen schoonheidsprijs.

Prioriteit

Dat vraagt wel wat. De publicatie van de uitspraken bezwaren en geschillen loopt zoals impliciet al aangegeven achter. Het is een kwestie van prioriteiten stellen of hiervoor middelen worden ingezet. De uitspraken moeten namelijk wel worden geanonimiseerd. Misschien moet omwille van de herkenbaarheid in beginsel zelfs gebruik gemaakt worden van samenvattingen. Dat vergt een behoorlijke tijdsinvestering. Het lijkt erop dat de generale synode belang hecht aan publicatie. Vrij recent, op 26 april 2013**, voegde ze in het kader van aanvullende regelgeving inzake het ambt na een tuchtmaatregel aan de Generale Regeling voor de Kerkelijke Rechtspraak art. 14a toe. Dat handelt over een door de kleine synode op te stellen protocol betreffende de publicatie van geanonimiseerde uitspraken. Juist in een tijd waarin we in de kerk zoeken waar grenzen liggen, wat wezenlijk hoort bij het discipel van Jezus zijn, is het volgens mij van belang het gesprek daarover concreet te maken.

 

*Terzijde zij opgemerkt dat de systematiek vreemd is. In beide gevallen gaat de ordinantie (resp. 10-10 en 12-7) over de behandeling in eerste aanleg, dus over de behandeling bij een regionaal college. In de nadere bepaling over de verslaglegging gaat het dan ineens over ‘een’ college, dus ook over de respectievelijke generale colleges. Dat dit ook zo ook bedoeld is blijkt uit de verwijzing naar ord. 4-29-2, waar het gaat over de generale colleges.

** Twee kanttekeningen in de marge. In de gedrukte versie van de PKO staat per abuis vermeld: 25 april 2013. Verder ontbreekt in de op internet gepubliceerde versie van het rapport het woord ‘geanonimiseerde’ in art. 14a lid 1 sub a: ‘de publicatie van geanonimiseerde uitspraken’. Het is ook niet per amendement ingevoegd. De Handelingen van de synode maken melding van een herziene versie. Mogelijk dat het daar wel in is opgenomen.