Op 7 en 8 januari 2016 vindt een conferentie plaats onder de titel ‘Ramp of redding?‘ [NB KWdJ 20151218, inmiddels verplaatst naar 28 en 29 april 2016], over 200 jaar Algemeen Reglement van Bestuur van de Nederlandse Hervormde Kerk. Onder invloed van met name Afscheiding en Doleantie is de Hervormde Kerk lange tijd succesvol geframed als reglementenkerk, of in het verlengde daarvan als genootschap (want geen echte kerk). Maar het zijn niet alleen deze beide bewegingen geweest die gezorgd hebben voor deze beeldvorming. Ook binnen de Hervormde Kerk is dikwijls smalend over de reglementenbundel uit 1816 gesproken. Tal van pogingen zijn ondernomen tot andere vormen van bestuur te komen. Uiteindelijk lukte het pas na WO II – en misschien deels ook wel dankzij WO II – om drastische hervormingen door te voeren. In 1951 werd een nieuwe kerkorde ingevoerd.
De organisatoren van de conferentie willen het klassieke beeld herijken. Kort gezegd komt het hierop neer dat zij de ingreep van Koning Willem I in 1816 in het kerkelijk leven gerechtvaardigd vonden. De Hervormde Kerk van die dagen was sterk provinciaals, niet klaar voor een nieuwe periode in de geschiedenis waarin de nadruk ten volle op de eenheid van de Nederlanden kwam te liggen. De vraag blijft of de Koning bevoegd was om zo in te grijpen als hij heeft gedaan. Soms komt een breder gewenste verandering echter alleen langs zulke wegen tot stand. Overigens is deze herijking niet echt nieuw. Ruim twee decennia terug deed W.H. den Ouden, de auteur van het proefschrift Kerk onder het patriottenbewind al vergelijkbare uitspraken.
Enkele jaren geleden moest een vergelijkbare conferentie bij gebrek aan belangstelling worden afgeblazen en werd ze uiteindelijk in een beperktere vorm gehouden. Alleen al gelet op de support achter deze conferentie en de uiteenlopende sprekers zal dat dit keer niet snel gebeuren. Maar er speelt vermoedelijk nog iets anders mee. Inmiddels heeft de Protestantse Kerk een herzieningstraject ingezet, de nota ‘Waar een Woord is …’ is verschenen. Bijna als vanzelf duikt dan de vraag naar het historisch perspectief op. Op welke wijze hebben nieuwe vormen van organisatie en bestuur in het verleden hun intrede gedaan. Welke bijdrage hebben zij geleverd aan de opbouw van de kerk? Dat zet voor mijn gevoel de vraag van de huidige hervormingen nog eens op scherp: wat hopen we hiermee te bereiken? Maar ook: welke rol kan de landelijke kerk daarin spelen? Nog nooit heeft na 1816 de positie van de/een landelijke zozeer op het spel gestaan als nu. Wat wonnen we in 1816, wat dreigen we nu te verliezen?
Hoe dan ook. Wat me in het verleden mede door geslaagde framing eigenlijk oninteressant leek, heeft nu mijn interesse gewekt.