Het is in de discussies over Kerk 2025 letterlijk en figuurlijk in de schaduw terecht gekomen, het rapport De rechtspositie van predikanten voor gewone werkzaamheden in de Protestantse Kerk in Nederland. Het staat voor eind deze week op de agenda van de kleine synode.
Meestal probeer ik boven een blog een ietwat pakkende titel te plaatsen. In dat geval lukt me dat niet. Het onderwerp spreekt niet direct tot de verbeelding. De conclusies van het rapport dragen daar ook niet aan toe bij. De hoofdlijn is namelijk: handhaaf de huidige situatie. Dat betekent dat de predikant een overeenkomst ‘sui generis’ heeft en derhalve vooralsnog door de belastingdienst als pseudo-ondernemer wordt beschouwd en behandeld (behoudens een klein aantal situaties waarin gekozen is voor pseudo-werknemer). Toch moet de betekenis van dit gedegen rapport bepaald niet onderschat worden. Met enige regelmaat is in de afgelopen jaren de vraag gesteld of de overeenkomst met de predikant niet anders vormgegeven zou moeten worden. Daarbij werd dan in het bijzonder gedacht aan een arbeidsovereenkomst met de landelijke kerk. Een alternatief is de overeenkomst van opdracht. De commissie heeft de mogelijkheden op een rijtje gezet en komt tot de conclusie dat de huidige situatie op een aantal indicatoren (vrijheid van het ambt, netto-inkomen predikant, kosten kerk, enzovoort) overtuigend het beste scoort en de voorkeur geniet. Dat betekent dat de discussie op dit punt voorlopig afgesloten kan worden. De kleine synode kan natuurlijk een andere richting kiezen, maar dat ligt met een grondig advies als dit niet voor de hand.
Predikanten zullen zich vermoedelijk verheugen over de adviezen die in par. 9.4 verder worden gegeven. ‘Vermijd werkgeversgedrag ten opzichte van predikanten’ is er zo een. De jaargesprekken worden niet expliciet genoemd, maar hierover wordt nogal eens gemeld dat het soms functioneringsgesprekken worden. Een ander is ‘Formuleer een duidelijker referentiebeleid’: dit betekent onder andere dat bij de traktementsonderhandelingen gelet wordt op het eindresultaat. In de afgelopen jaren heeft men van de zijde van de kerk nogal eens de neiging gehad selectief te winkelen door te stellen dat de kerk alleen (of vooral) bij primaire arbeidsvoorwaarden de ambtenaren volgt. Het rapport beveelt aan het begrip resultaatgenieter wat dit betreft serieus te nemen. Verder beveelt de commissie aan om meer werk te maken van het voorkomen en begeleiden van spanningen tussen gemeente en predikanten. De commissie waarschuwt er dan wel voor te waken voor maatregelen die toch een gezagsverhouding suggereren.
Een rapport als dit roept ook vragen op, alleen al vanuit de praktisch noodzakelijke beperkingen in opdracht en onderzoek. Ik noem er op dit moment twee. De eerste betreft de huidige regelgeving met betrekking tot de rechtspositie. Die is met alle varianten best complex. Is daar iets aan te doen? Of moeten we dat juist bij de gewenste flexibiliteit maar gewoon aanvaarden? Het heeft er alle schijn van dat de flexibiliteit in combinatie met de gewenste rechtszekerheid voor de betrokken partijen de complexiteit in de hand hebben gewerkt. Het is nog niet zo lang geleden dat er in feite maar een model was: de fulltime predikant die tevens kostwinner was en een pastorie bewoonde. De regelgeving is dan navenant. De tweede vraag betreft de predikanten in algemene dienst die met een reguliere arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in bijvoorbeeld het dienstencentrum: is het niet wenselijk ook hen aan de kerk te binden met een overeenkomst ‘sui generis’, zeker als ook hun dienstverband getermineerd moet gaan worden, net als dat van predikanten voor gewone werkzaamheden (vgl. ‘Waar een Woord is …’, p. 25)?