kerk en recht

Werkelijk belang in een kerkelijke bezwaarprocedure

Wie in de Protestantse Kerk een bezwaar- of beroepprocedure wil starten, moet daarvoor een zgn. werkelijk belang hebben (PKO ord. 12-3-1). Heeft hij dat niet, dan wordt het bezwaar/beroep niet ontvankelijk verklaard, met andere woorden het wordt niet inhoudelijk behandeld.
Dit werkelijk belang is een begrip uit het bestuursrecht. In de loop der jaren heeft een reeks van bestuursrechters nader bepaald wat nu wel en wat nu niet een werkelijk belang is. Als je in bezwaar gaat tegen de omgevingsvergunning voor de verbouwing van het huis tegenover het jouwe, dan lijkt dat belang evident. Maar als de verbouwing aan de zijkant van het huis plaats vindt, buiten jouw zicht? Of als het niet het huis tegenover het jouwe is, maar vijf huizen verderop? De grenzen zijn niet strak te trekken. We is duidelijk: er moet op álle omstandigheden worden gelet. In de kerk moeten vergelijkbare vragen gesteld worden. Zo zal duidelijk zijn dat bij een bezwaar tegen een kerkenraadsbesluit in een andere (wijk)gemeente waarbij men in het geheel niet betrokken is, geen werkelijk belang op het spel staat. Maar dat kan al weer heel anders zijn als het gaat om een besluit van een wijkgemeente waar de eigen wijkgemeente een combinatie (PKO ord. 2-16-7) en dat mede daardoor direct impact heeft op de eigen wijkgemeente.
P. van den Heuvel stelt in de door hem geredigeerde Toelichting op de kerkorde (2013): ‘voor een bezwaar dat enkel dient om achteraf gelijk te krijgen zal niet licht een werkelijk belang aanwezig geacht worden’ (p. 275; curs. KWdJ). In deze uitspraak zit een kleine nuance, die ik gemakshalve maar heb gecursiveerd: enkel. Nu is dat nog voor meerderlei uitleg vatbaar. Wordt bedoeld dat het gelijk krijgen tevens een ander, verder gelegen doel moet dienen? Denk bijvoorbeeld aan het voortkomen van vergelijkbare situaties in de toekomst. Of wordt bedoeld dat er naast het gelijk krijgen nog een ander doel moet zijn? Gelet op de restrictieve wijze waarop in de kerkelijke rechtspraak met het werkelijk belang wordt omgegaan, vermoed ik het laatste. Op zich is dat niet zo vreemd. Als de drempel niet zo stevig en hoog zou zijn, zouden mogelijk veel meer mensen een bezwaarprocedure starten. Daar is het kerkelijk rechtssysteem met overwegend vrijwilligers niet op ingesteld.
Toch vraag ik me af of het huidige systeem niet al te strikt en niet al te ‘burgerlijk’ is. Vanuit bestuurlijk en zgn. proces-economisch oogpunt valt het te billijken dat het aantal procedures beperkt wordt. De kerk moet verder, niet te lang blijven hangen in het verleden, zeker niet als het gaat om onomkeerbare situaties. Aan de andere kant is de kerk meer dan een bestuurlijke organisatie. Ze is gemeenschap van gelovigen, ze is en representeert (een deel van) het lichaam van Christus. Gelijkhebberij kan buitengewoon irritant zijn. Maar in een veroordeling achteraf kan ook iets zitten van genoegdoening, van het recht dat zegeviert. Ook moeten we niet gauw te gering denken over het preventief effect van zo’n uitspraak achteraf. Het kan ons helpen een volgende keer nauwkeuriger te zijn in de besluitvorming. Gedane zaken nemen inderdaad geen keer.  Maar soms is met zo’n uitspraak wel een keer mogelijk in zaken die nog gedaan moeten worden. De kerkelijke rechtspraak kan dan alsnog een reinigend vermogen hebben. Ik zou er daarom voor willen pleiten dat bij de beoordeling van het werkelijk belang niet alleen de invalshoek van de bezwaarmaker wordt meegenomen, maar ook die van de PKN als geheel. Heeft de kérk belang bij de uitspraak?