In verreweg de meeste gevallen draagt de kerkenraad bij een predikantsverkiezing één kandidaat voor. Ord. 3-4-7 bepaalt: ‘Voor het geval dat de kerkenraad één kandidaat ter verkiezing aan de gemeente voorstelt, is een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen vereist om deze gekozen te kunnen verklaren.’ Mag een gemeente in de plaatselijke regeling ook een grotere gekwalificeerde meerderheid vastleggen?
De tekst van de kerkorde noch de context van de bepaling biedt een direct antwoord. Wie met de vraag te rade gaat bij de Nieuwe toelichting moet goed lezen. ‘Bij belangrijke besluiten is het mogelijk vooraf te bepalen dat voor dat besluit een grotere meerderheid nodig is.’ Bedoeld wordt hier: groter dan het gebruikelijke, zoals dat in ord. 4-5-1 is neergelegd. Dan is een gewone meerderheid voldoende. In de toelichting volgt echter nog een regel. ‘Voor een aantal zaken ligt kerkordelijk vast dat een twee derde meerderheid nodig is.’ Vervolgens wordt dan ord. 3-4-7 genoemd, waarover deze blog gaat. Helemaal helder is het nu nog niet. De vraag is namelijk vervolgens of het in gevallen als die van ord. 3-4-7 mogelijk is een nog grotere meerderheid te vereisen. Het woordje ‘vast’ wijst in de richting dat het antwoord ontkennend is, maar meer dan een aanwijzing is het niet. Het kan ook parallel aan ord. 4-5-1 gelezen worden, waarin kerkordelijk de reguliere regeling ‘vast’ ligt: in beginsel volstaat een gewone meerderheid. Als in de in de toelichting ook ‘echter’ of ‘maar’ was ingevoegd, dan zou dat duidelijk maken dat het bij een gekwalificeerde meerderheid niét mogelijk is af te wijken. Nu neig ik toch naar het standpunt dat ook bij een gekwalificeerde meerderheid een hoger percentage kan worden afgesproken.
Een tweede argument kan ontleend worden aan de ontwikkeling van de bepaling. In de Ontwerp-ordinanties uit 1997 was het in het geval van een enkelvoudige kandidaatstelling aan de gemeente om tevoren in de plaatselijke regeling een meerderheid vast te stellen. Daarvoor ‘dient (…) te worden vastgesteld hoe hoog het percentage van de op de kandidaat uitgebrachte stemmen dient te zijn om deze gekozen te verklaren.’ (p. 32, daar ord. 3-7-6) Naar aanleiding van vragen over deze regeling stelde de hervormde kerkordecommissie ‘het percentage op 2/3 te stellen. Dit heeft het voordeel dat niet elke gemeente het zelf hoeft te regelen.’ (Gezamenlijke vergadering 2002-mei, dl II, digitaal p. 67v, vgl. 253, 317; vgl. ook Gezamenlijke vergadering 2001-november, dl II, digitaal 210v) De gezamenlijke Werkgroep Kerkorde wil de aanbeveling volgen en stelt als nieuwe tekst voor: ‘is een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen vereist om deze gekozen te kunnen verklaren.’ Zo werd uiteindelijk ook besloten (Gezamenlijke vergadering 2002-mei, dl I, p. 18-25 (16 mei 2002)). De zinsnede ‘niet elke gemeente’ wijst erop dat wijzigen wel kan.
Op grond van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat in de plaatselijke regeling voor het verkiezen van een predikant een hoger percentage kan worden afgesproken dan in de kerkorde vermeld. Ord. 3-4-7 bedoelt met twee derde: tenminste twee derde.