De term ‘ernstige bezwaren’ komt twee keer in de kerkorde voor. Hij staat in ord. 3-4-4 en 10-9-4. De eerste keer heeft het betrekking op beroepingswerk: ‘Een predikant tegen wiens vervulling ernstige bezwaren zijn gerezen kan (…) geen beroep in overweging nemen’. De tweede keer gaat het over de bevoegdheid van een bezwarencollege om te bepalen dat iemand ’tegen wiens vervulling van ambt of bediening ernstige bezwaren zijn gerezen (…) voorlopig de vervulling van het ambt of de bediening dient op te schorten.’ Wat zijn nu precies de ernstige bezwaren?
Aanvankelijk kwam de bepaling alleen voor in het kader van het opzicht. De Toelichtingen bieden echter geen verheldering voor de betekenis van ernstige bezwaren. Het is duidelijk dat het gaat om iemand waartegen een tuchtprocedure is gestart bij een opzichtcollege. Maar of de maatregel die niet bedoeld is als tuchtmaatregel alleen in bijzondere gevallen mag worden opgelegd? Het voorafgaande lid wijst daarop. Daar gaat het om ‘bezwaren tegen belijdenis of wandel’: een opzichtcollege kan dan adviseren dat de betrokkene zich ’ten aanzien van de deelname aan het leven van de betrokken gemeente terughoudend’ opstelt (ord. 10-9-3). Het bijvoeglijk naamwoord ‘ernstig’ ontbreekt. De maatregel is ook minder vergaand. Het is een ernstig advies, waar de beschuldigde zelf moet bepalen of er consequenties aan verbonden zijn. Waar het gaat om ‘ernstige bezwaren’ in ord. 10-9-4 kan het college de maatregel opleggen. Vermoed mag worden dat er dus meer aan de hand moet zijn dan alleen een onderzoek. De paar keer dat het adjectief ernstig in de kerkorde voorkomt, wijst ook in die richting. De situatie moet ernstig zijn, al laat zich niet bepalen wat dat betekent.
In het kader van ord. 3-4-4 hebben we meer houvast. In de evaluatieprocedure van de kerkorde van 2004 is in het rapport bij de ordinanties 1 t/m 5 (AZ10-14) te lezen: ‘Een classicale vergadering wijst erop dat een predikant tegen wie een tuchtprocedure loopt geen beroep in overweging zou moeten nemen. Het generale college stelt voor’ en dan volgt de bepaling zoals die ook nu nog in de kerkorde staat. Dit wijst een andere kant op. De uitdrukking ‘ernstige bezwaren’ betekent hier: er is een tuchtprocedure gestart. Ik kan me echter niet helemaal aan de indruk onttrekken dat het GCKO weliswaar naar de oudere bepaling van ord. 10-9-4 heeft gekeken, maar de context van die bepaling niet volledig in de overwegingen is meegenomen. Als in algemene zin bedoeld is dat er een tuchtprocedure is gestart, dan had beter iets gesteld kunnen worden als: een predikant tegen wiens belijdenis of wandel een onderzoek gestart is in de zin van ord. 10-9-1 … .
Nader onderzoek aan de hand van opzichtjurisprudentie is helaas niet mogelijk, aangezien die niet openbaar is. Op grond van wat nu voorligt, kan ik niet anders dan concluderen dat het in beide bepalingen bij ‘ernstige bezwaren’ om verschillende zaken gaat. In ord. 3-4-4 is het simpelweg: er is een onderzoek gestart in het kader van het opzicht. In ord. 10-9-4 moet er meer aan de hand zijn, iets dat noodzaakt tot de maatregel, bijvoorbeeld grote onrust in gemeente of kerk. Dat roept dan wel weer de vraag op, waarom ord. 10-9-4 nodig is. Biedt ord. 3-19 niet voldoende soelaas? Daarover een andere keer.