kerk en recht

Uitgestelde pensioendatum predikant – mét de kerkenraad, zónder de gemeente

De basisregel is dat een gemeente een predikant verkiest (ord. 3-4-6). Als een gemeente een predikant verkiest, kan ze bij benadering uitrekenen wanneer de predikant met emeritaat zal gaan. Bij benadering: met de variabele pensioendatum is dat slechts vijf jaar vóór de pensioendatum vast te stellen. Bovendien: bij het beroepen van een predikant zal veelal nog niet direct aan diens pensioen worden gedacht. Er bestaat vreugde vanwege het vinden van een nieuwe predikant. Bovendien is het in veel gevallen helemaal niet denkbeeldig dat de predikant voor die tijd nog een nieuwe gemeente vindt. Omdat de pensioendatum in ieder geval bij benadering is vast te stellen, kan een oudere predikant aantrekkelijk zijn voor een gemeente die vanwege beperkte financiën slechts (voor een deel van de aanstelling) voor bepaalde tijd mag beroepen. Het is immers duidelijk wanneer zij of hij vertrekt.

Een predikant mag met emeritaat op de dag dat hij volgens de Algemene Ouderdomswet pensioen ontvangt (ord. 3-25-1). Hij of zij mág. Het hoeft niet, als de predikant en kerkenraad een latere datum overeenkomen. Die latere datum valt uiterlijk op de dag ‘dat volgens het pensioenreglement uitstel van pensioen niet langer mogelijk is’. Het reglement van het fonds waar het pensioen van predikanten is ondergebracht, PFZW, geeft in de meest recente versie (nu: juli 2019) als maximum termijn na de pensioenleeftijd 5 jaar (art. 4.5, lid 3).

Als kerkenraad en predikant dat overeenkomen, komt de gemeente er niet aan te pas (vgl. ord. 4-8-9). Dat is in zekere zin vreemd, gelet op de positie van de gemeente bij het beroepen van een predikant. Je zou verwachten dat áls de gemeente de reguliere procedure voor het beroepen volgt, ook bij de relatief ingrijpende situatie als deze ze opnieuw betrokken wordt. Een periode van vijf jaar is nogal fors, al mag het ook minder zijn. Soms gaat het slechts om enkele maanden of een paar jaar, bijvoorbeeld om af te stemmen op de pensioendatum van de predikantspartner. Uiteraard zal een kerkenraad in voorkomend geval de gevoelens van de gemeente proberen te vertolken. Dat kan dus ook betekenen niét over te gaan tot uitstel van het emeritaat. Tegelijk ligt dat niet erg voor de hand. De predikant is onderdeel van het team van de kerkenraad en zeker bij een kleinere kerkenraad zal men de predikant liever niet teleurstellen. Dat pleit ervoor om de gemeente niet alleen te informeren maar ook te raadplegen, al is het niet verplicht. Ik zou in een dergelijk geval er de voorkeur aan geven een schriftelijke stemming te houden, net als bij verkiezing (vgl. ord. 4-5-3), al blijft het in alle gevallen de kerkenraad zelf die het besluit over de verlenging neemt.

Vindt geen raadpleging plaats, dan kan een gemeentelid met bezwaren tegen de verlenging uiteraard altijd nog zijn toevlucht zoeken tot een bezwaarprocedure. Die zal, vanwege de beperkte redelijkheidstoets die op het kerkenraadsbesluit wordt toegepast, echter niet snel tot het door het lid gewenste resultaat leiden.