De definitieve nota Mozaïek van kerkplekken is verschenen. Ze lijkt sterk op die van haar voorganger op basis waarvan een aantal sessies in het land zijn georganiseerd. De reacties op het concept zijn verwerkt in de opzet die nu aan de synode aangeboden wordt. De thematiek is kort geschetst deze. Pioniersplekken ontwikkelen zich tot gemeenten, maar hoe moeten die gemeenten in het grotere geheel van de PKN worden opgenomen? Door de aard van hun ontstaan wijken deze gemeenten af van wat in de PKN gangbaar is. Dat was ook van het begin af aan bekend. Nu is het moment gekomen dat de eerste pioniersplekken toe zijn aan de stap van gemeentevorming en wordt het tijd passende regelgeving te ontwerpen. De pioniersplek die zich doorontwikkelt tot gemeente gaat kerngemeente heten.
In deze blog wil ik ingaan op een aspect dat in de definitieve nota gewijzigd is ten opzichte van het concept (in beide versies p. 33v). In het concept lag het accent op twee niveaus. Enerzijds is er de plaatselijke situatie waarin ook kerngemeenten de opdracht hebben contact te zoeken met andere PKN-gemeenten (vgl. ord. 2-4-6). Dat laat zich verder niet goed in regels vastleggen. Anderzijds is er het landelijk niveau. Daar bestaat een ‘leergemeenschap van kerngemeenten’, van waaruit twee leden naar de generale synode worden afgevaardigd als adviseur. Voor opzicht, vermogensrechtelijke aangelegenheden en bezwaren en geschillen moet landelijk één classis worden aangewezen (zoals bij de Waalse gemeenten de classis Noord-Brabant en Limburg), zodat daar gericht ervaring kan worden opgedaan met kerngemeenten en expertise kan worden ontwikkeld. Een enigszins vreemde eet in de bijt in deze structuur met twee zwaartepunten is het feit dat de classispredikant van de classis waaronder de kerngemeente ressorteert, de kerngemeente bezoekt.
In het definitieve rapport is het beeld gedifferentieerder. Opzicht, vermogensrechtelijke aangelegenheden en bezwaren en geschillen worden nu ondergebracht bij de classis waaronder de kerngemeente valt. Terecht is ook de visitatie nu expliciet genoemd. Voor de kerngemeenten kunnen eventueel aparte regelingen worden ontwikkeld. Daarbij spelen generale colleges en het moderamen van de synode een rol. Op zich is voor deze keuze wel wat te zeggen. De visitatie bijvoorbeeld functioneert in nauw overleg tussen het desbetreffende college en de classispredikant. Als je wilt dat de classispredikant van de regio ook bij pioniersplekken en kerngemeenten een rol speelt, dan is het logisch dat in ieder geval in voorkomende situaties ook het visitatiecollege uit die regio wordt ingeschakeld. Daar komt bij dat het concentreren van de kerngemeentezaken op al de genoemde terreinen in de colleges van één classis, veel gereis met zich kan meebrengen. De mentale afstand is kleiner, de fysieke afstand groter. Toch is er ook het nodige tegenin te brengen. De bedoelde generale colleges en het moderamen synode zullen op basis van verslagen en berichten van onderop de specifieke situatie van kerngemeenten in de gaten moeten houden. Zij hebben er immers zelf maar in beperkte mate mee te maken, alleen als een zaak bij hen terecht komt. Het is de vraag of zij op deze wijze voldoende voeling hebben en/of krijgen met de specifieke situatie van kerngemeenten. Dat geldt ook voor de praktijk in de classicale colleges die immers maar zeer sporadisch met zaken van kerngemeenten te maken krijgen. Zoveel kerngemeenten zijn er immers vooralsnog niet. Niemand krijgt immers met de nu gekozen aanpak echt specifiek gevoel voor het eigene van de kerngemeenten. Juist ook omdat in Mozaïek van kerkplekken zo sterk de nadruk wordt gelegd op het eigene en bijzondere van pioniersplekken en kerngemeenten lijkt me dat geen goede zaak. Wat van onderop zou moeten groeien, wordt nu van bovenaf geregeld. Het oogt nogal bureaucratisch en omslachtig. Het kan snel en adequaat handelen in de weg staan. Hoe dan ook, de nu gekozen weg lijkt me nog wel enige discussie waard.