Het woord hiërarchie kan in Nederland op afwijzing rekenen. Ons polderlandschap rekent met collegiale samenwerking. Dat geldt al helemaal voor de kerk. Met enige trots melden mensen soms aan anderen die niet tot de Protestantse Kerk behoren, dat bij ‘ons’ besluiten democratisch genomen worden. Als daarmee bedoeld wordt door naar elkaar te luisteren, met meerderheid van stemmen, dan is dat inderdaad het geval. Maar daarmee zijn we er nog niet.
Bij hiërarchie denken we meestal aan een piramide-achtige bestuursstructuur, waarbij degene die bovenaan staat de uiteindelijke besluiten neemt en daarbij eventueel besluiten die op lagere niveaus genomen zijn kan overrulen. Toch lijkt me dit een wat eenzijdige benadering van het begrip. Het woord hiërarchie gaat namelijk terug op Griekse woorden met betekenissen als heilig en priester. Hiërarchie betekent dus naar de letter niet alleen dat de hoogst geplaatste het uiteindelijke besluit neemt, maar ook dat daarin Gods wil bemiddeld wordt. Wie deze betekenis volgt, moet vaststellen dat ook de Protestantse Kerk wat dat betreft hiërarchie kent. De ambtelijke vergaderingen zoeken in hun besluitvorming naar Gods wil. Ik zou dit accent in de betekenis daarom in deze blog nadrukkelijk willen meenemen.
Overigens, het collegiaal bestuur in kerk en samenleving heeft per definitie een hiërarchische trek. Democratie is immers meestal vertaald in het recht mensen te kiezen die besluiten nemen, niet om daar verder directe invloed op uit te kunnen oefenen zoals in een referendum. Het bestuur neemt het besluit. In de PKN heeft de gemeente naast het kiesrecht op zijn best in een aantal zaken het recht haar mening te laten horen. Dat recht komt voort uit haar roeping (PKO, art. IV-2). De kerkenraad heeft een dienende taak: om de gemeente bij het heil te bepalen en bij haar roeping in de gemeente, om de gemeente op te bouwen (PKO, art. V-1,2). Het is in beginsel mogelijk een besluit aan de kerkelijke rechter voor te leggen, maar in verreweg de meeste gevallen heeft het bestuur het laatste woord.
Het is in dit licht goed om nog eens even naar art. VI-1 van de kerkorde te kijken. Daar staat: ‘Opdat niet het ene ambt over het andere, de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere heerse, maar alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk, is de leiding in de kerk toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen.’ Dit wordt wel het anti-hiërarchisch beginsel genoemd, al zal uit het voorgaande duidelijk zijn dat dat wellicht niet in alle opzichten zo’n gelukkige kwalificatie is. Het beginsel als zodanig gaat terug op confessies en kerkorden uit de 16e eeuw. Ik schreef daar elders al eens uitvoerig over. De wortel is te vinden bij Calvijn en de synode van Parijs (1559). Het is in de Nederlandse context verder uitgewerkt.
De inzet is duidelijk. Ambten horen niet over elkaar te heersen. Anders gezegd: in een kerkenraad – om het in deze blog verder maar tot die ambtelijke vergadering te beperken – is bijvoorbeeld de stem van de predikant op zich niet meer waard dan die van een diaken. De ene diaken heeft niet meer te zeggen dan de ander, bijvoorbeeld omdat die ene meer geld heeft. Dit is een belangrijk basisprincipe. Ambtsdragers dienen vanuit deze grondhouding met elkaar om te gaan. De een mag de ander niet zijn wil opleggen. Het aardige is, dat art. VI-1 aangeeft dat met het oog daarop de leiding is toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen. Vergaderingen en de daar gehanteerde vergaderorde dienen dus te voorkomen dat een of enkelen de boventoon voeren. Allen dienen zich namelijk te richten Christus. Het aspect van de ambtelijke vergaderingen als middel om heerszucht te voorkomen is nieuw in de Hervormde kerkorde van 1951 en heeft de PKN-kerkorde daaruit overgenomen. Juist in de ambtelijke vergaderingen komen de verschillende personen en geledingen bij elkaar en moeten zij gezamenlijk tot een besluit zien te komen. Het kan dus niet zo zijn dat een predikantenministerium in een kerkenraad een bepaald besluit erdoor drukt, of dat de diakenen een blok vormen om zo hun belang aan de rest op te leggen.
Toch betekent het voorgaande ook weer niet dat alle kerkenraadsleden over alles mogen meepraten en over alles mogen meebeslissen. Elk van de ambten heeft zijn eigen bereik en brengt zijn eigen bevoegdheden met zich mee. Zo is het primair aan predikanten Woord en sacramenten te bedienen, aan predikanten en ouderlingen om in het kader van de tucht eventuele maatregelen te nemen, zijn er diakenen voor de verzorging van diaconale en ouderling-kerkrentmeesters voor de verzorging van de overige vermogensrechtelijke aangelegenheden. Op deze wijze kan het gebeuren dat de een een besluit over de ander neemt, dat die ander onwelgevallig is. Beide kanten dienen zich er dan voor te hoeden de suggestie te wekken dat de een de baas speelt over de ander. Het is een uitvoering van de opgedragen taak. Niet meer, niet minder. Ondanks dit onderscheid in taken, ligt de eindverantwoordelijkheid voor het geheel bij de ambtsdragers tezamen, de kerkenraad (vgl. art. V-2). Ambtsdragers kunnen elkaar dus wel aanspreken op de wijze waarop zij hun taken vervullen.
Een andere keer wil ik ingaan op het heersen van de ene gemeente over de andere. Dat zal zich voornamelijk richten op art. VI-10 van de kerkorde.