In de gemeentes waar ik predikant geweest ben, waren voorzieningen getroffen voor het geval onverwacht geen predikant beschikbaar zou zijn. In de kast lagen een of meer noodpreken, of een paar nummers van Menigerlei Genade of een andere vertrouwde prekenserie. Als het even kon, was het niet alleen een preek, maar zaten er ook een orde van dienst en uitgeschreven gebeden bij. Lastig was wel dat van de voorziening vrijwel nooit gebruik gemaakt hoefde te worden, met als gevolg dat het materiaal verouderd raakte of vrijwel niemand meer wist dat het er was. Maar wat nu bij doop of Avondmaal, of andere kerkelijke plechtigheden? Hoe zit het dan, kerkordelijk ook?
Kerkorde – de ‘gewone’ dienst
De kerkorde kent een voorziening voor dit soort situaties. ‘In noodgevallen (…) wordt de kerkdienst geleid door een ambtsdrager van de gemeente of door een of meer door de kerkenraad aan te wijzen leden van de gemeente.’ (ord. 5-5-4) Het woord noodgeval komt alleen hier voor in de kerkorde. Van bijzondere omstandigheden is in de ordinanties nog wel eens sprake, maar dan gaat het om omstandigheden die op een gegeven moment bestaan en bekend zijn. Bij noodgeval moet gedacht worden aan omstandigheden die niét te voorzien zijn. Te denken valt aan een voorganger die kort tevoren ziek wordt, waarna het vervolgens echt niet meer lukt een bevoegd vervanger te vinden. In beginsel heeft de kerkenraad namelijk de taak een bevoegd voorganger te vinden (vgl. ord. 5-5-3). Pas als dat in redelijkheid niet meer verwacht en geëist kan worden, treedt ord. 5-5-4 in werking. Dan leidt een ambtsdrager of een of meer gemeenteleden de dienst. Vanuit de taken die de kerkenraad heeft, ligt het voor de hand dat het zo mogelijk een van zijn leden is die dit voor zijn rekening neemt. De kerkorde lijkt echter geen principieel onderscheid te maken tussen een ambtsdrager en een gemeentelid, al gaat in de ordinantiebepaling de ambtsdrager voorop. Dit wordt bevestigd door de wordingsgeschiedenis van de bepaling (1996-2003) waarin benadrukt wordt dat voor de specifieke situatie van het noodgeval geen verschil bestaat tussen ambtsdrager en gemeentelid. Sommige gemeenten hadden graag gezien dat uitsluitend een ambtsdrager of een ouderling bevoegd zou zijn, maar wisten hiervoor geen meerderheid te vinden.
Vervolgens is het niet geheel duidelijk wat degene die de dienst in dit noodgeval leidt nu op grond van de kerkorde wel en niet mag. De kerkenraad krijgt veel ruimte om naar eigen inzicht en overtuiging te handelen. Mag de inval-voorganger zelf een preek maken, of moet hij gebruik maken van de preek van een predikant of ander bevoegd voorganger, al dan niet gepubliceerd? Ik kan mij voorstellen dat de invaller zelf iets maakt en uitspreekt. Het is in ieder geval niet uitgesloten. Toch is er ook veel te zeggen voor een ‘geautoriseerde’ preek. Ik schreef eerder al eens over de waarde van bevoegde voorgangers. We hebben in de PKN het Woord en de Woordverkondiging hoog. Dat komt tot uiting in een reeks van uiteenlopende bepalingen waarin geregeld wordt wie voor mag gaan, maar ook in bepalingen die regelen hoe daar eventueel een eind aan kan worden gemaakt. Dat is niet voor niets. Nu zou iemand nog kunnen wijzen op ord. 5-2-4. Als het gaat om ‘een bijzondere kerkdienst’ kan worden afgeweken van de bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid voor te mogen gaan. Formeel kan daar dan tegenin worden gebracht dat met een bijzondere kerkdienst iets anders is bedoeld dan met het noodgeval waar het in deze blog om gaat. Het ís iets anders. Ik zou echter vooral het inhoudelijke argument in stelling willen brengen: we stellen het Woord centraal en dat mag blijken. Ook ord. 5-2-1 kan in stelling worden gebracht: in een getijdendienst mag in principe iedereen voorgaan. Strikt genomen wordt daarin niet gepreekt. Maar wat is precies een preek? Als het blijft bij een wat uitgebreidere in- of uitleiding bij de Schriftlezing(en), valt dat er ook onder? Ook hier geldt: we moeten elkaar niet kerkordelijk de maat willen nemen. Doorslaggevend moet zijn wat we in onze kerkdiensten naar vorm en inhoud tot uitdrukking willen brengen. Het zal uit het voorgaande duidelijk zijn, wat mij daarbij van belang lijkt.
Kerkorde – de ‘bijzondere’ dienst
Wat mag er in noodgevallen nog meer? De al even genoemde wordingsgeschiedenis (1996-2003) laat veel in het midden. De werkgroep kerkorde antwoordde in 2001 op vragen over de bevoegdheid van de invaller: ‘Dat gemeenteleden (of kerkenraadsleden) voorgaan in de kerkdienst (of de kerkdienst leiden) in noodgevallen, betekent niet dat zij de bevoegdheden van een predikant hebben. Er is geen sprake van ‘bevoegdheid’, maar van een noodmaatregel om de dienst te laten doorgaan. Zij zijn niet bevoegd tot handelingen die aan de predikant zijn voorbehouden.’ Hieruit kan worden afgeleid dat dopen of Avondmaal bedienen in noodgevallen niet tot de mogelijkheden behoort. Maar ook de tegenovergestelde conclusie is denkbaar. Bevoegdheid wordt immers onderscheiden van noodmaatregel, waarbij de noodmaatregel van een geheel eigen aard is. De bedoeling ervan is ‘om de dienst te laten doorgaan’. Dé dienst: dat kan ook worden gelezen inclusief de voorziene bediening van sacramenten.
Daar komt nog iets bij. Het is inmiddels zo dat doop en Avondmaal niet zo exclusief aan de predikant zijn voorbehouden als indertijd door de werkgroep kerkorde werd gesuggereerd. Ouderlingen en diakenen mogen in bijzondere omstandigheden met toestemming van het Breed Moderamen van de Classicale Vergaderingen de sacramenten bedienen ‘bij ontstentenis van een predikant’ (ord. 2-6, zie ook ord. 3-12-14). Dat was zeer uitzonderlijk. Met name onder kerkelijk werkers en pioniers is deze groep de laatste jaren sterk gegroeid, zodanig zelfs dat van een uitzondering niet meer gesproken kan worden. In het tijdschrift Kerk en Theologie pleitte ik daarom vorig jaar voor een stevige bezinning op de bestaande regelgeving. Hoewel de eerstgenoemde bepaling als zodanig slechts in bijzondere omstandigheden met toestemming van het Breed Moderamen de bevoegdheid aan ouderlingen en diakenen verleent, wijst ze naar mijn idee wel een richting voor noodgevallen. Uit de aard van het geval is bij een noodgeval de vereiste toestemming niet goed mogelijk. Die zal er overigens ook dan niet komen als het mogelijk zou zijn (vgl. ord. 4-16-5), omdat ord. 2-6 ziet op gemeenten in bepaalde pastorale, missionaire en diaconale omstandigheden die in het noodgeval veelal niet aan de orde zullen zijn. Niettemin is er in het verlengde van ord. 2-6 wel iets voor te zeggen dat in het noodgeval een ouderling of diaken doop of Avondmaal bedient. Het lijkt me dan wel nodig dat daarvoor in kerkenraad en gemeente een zeer ruim draagvlak bestaat, anders schiet het aan zijn doel voorbij, zeker bij het Avondmaal als Maaltijd van verzoening en heling.
Bij de doop moet dan nog de vraag gesteld worden, of die niet alleen elders in de PKN maar ook daarbuiten erkend zal worden. Zolang er met (stromend) water gedoopt wordt, met de klassieke trinitarische formule en door iemand die door de vierende gemeenschap daartoe is aangewezen (zie de oecumenische dooperkenning), mag dat worden aangenomen. Immers de aangewezen ambtsdrager doopt niet op eigen verzoek of gezag, maar wordt daarin in het noodgeval gedragen door kerkenraad en gemeente. Inhoudelijk zit het dus in principe wel goed. Formeel is het lastiger, omdat men zou kunnen stellen dat de PKN – waarin de vierende gemeenschap in dit geval is ingebed – het in haar kerkorde niet toelaat. Daarom is bij de doop wat meer terughoudendheid noodzakelijk.
Ik richt me in het voorafgaande op doop en Avondmaal. Bij een huwelijk en bevestiging van ambtsdragers kan ik me een noodgeval met een andere voorganger dan een predikant niet zo goed voorstellen. Huwelijksinzegening vindt immers meestal op een doordeweekse dag plaats. Het vinden van een predikant-vervanger zal dan vrijwel altijd mogelijk zijn, ook op korte termijn. Bevestiging van ambtsdragers kan in beginsel zonder al te veel problemen een of enkele weken worden opgeschoven.
Conclusie
De basisregel zal zijn dat een predikant doop en Avondmaal bedient en dat bij noodgevallen zonder predikant de sacramentsbediening geen doorgang vindt. Toch acht ik het te verdedigen dat een gemeente dat toch doet, onder leiding van een ouderling of diaken. Daarvoor moet dan wel een stevig draagvlak in kerkenraad en gemeente bestaan.