kerk en recht

Gastblog: ‘Het is de hoogste tijd voor een groene kerkorde’

De studenten kerkrecht in Amsterdam kregen de opdracht een werkstukje te schrijven naar aanleiding van de ecclesiologische en kerkrechtelijke aspecten van Kerk 2025. Een aantal van hen heeft op mijn verzoek van hun werkstuk een samenvatting gemaakt voor deze blog. Zij zijn persoonlijk verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op hun bijdrage. Eventuele vragen of opmerkingen zal ik aan hen doorsturen. De tweede dit jaar is van de hand van architect en theoloog Willem Jan de Hek.

 

Het is de hoogste tijd voor een groene kerkorde

 

Volgens de notitie Kerk 2025: Waar een Woord is, is een weg dragen we als Protestantse Kerk in Nederland nogal wat met ons mee. “We hebben verworvenheden opgedaan. Maar tegelijkertijd is onze gang zwaar geworden. Dat voelen we steeds meer.” We moeten daarom naar een ‘lichtere’ gang toe: naar een cultuur van mobiliteit. Maar het is wel opvallend dat in het document vervolgens eerst en vooral naar de kerkstructuur wordt gekeken. Want wordt daarmee niet een ‘olifant in de kamer’ over het hoofd gezien? Wat bijvoorbeeld te denken van alle kerkgebouwen, die in de loop van de eeuwen door de kerk in gebruik zijn genomen? Sommige historische kerken worden vandaag de dag letterlijk als een “blok aan het been” ervaren, zo las ik ooit in een artikel in Het Parool over de Oosterkerk in Amsterdam. Kortom, wie op zoek is naar een lichtere gang van de kerk, zal volgens mij óók een duurzame visie op het kerkgebouw van de toekomst moeten ontwikkelen, én die visie op de één of andere manier moeten verankeren in de kerkorde. Dit past overigens om nog een tweede reden helemaal binnen het denken van Kerk 2025. Het klimaat wordt daarin namelijk “de grootste uitdaging waar de mensheid nu voor staat” genoemd. Hoog tijd dus, om eens goed te kijken wat de stand van zaken is met betrekking tot deze thematiek in relatie tot de kerkorde.

Vergroening

Tien jaar geleden werd in Nederland het Jaar van het Religieus Erfgoed gehouden. Dat was voor veel kerken aanleiding om het eigen standpunt over de gebruiksmogelijkheden van kerkelijke gebouwen opnieuw te bepalen. In de discussienota Een protestantse visie op het kerkgebouw werden door de PKN twee kanten belicht. Aan de ene kant werd gesteld dat in een protestantse visie het christelijk geloof niet aan gebouwen is gebonden. Je kunt ze om zo te zeggen probleemloos vervangen en van de hand doen. Tegelijkertijd worden gebouwen door het gebruik ervan wél ‘geheiligd’ en hebben ze als zodanig een bijzondere plaats gekregen in de samenleving. Er zal daarom voorzichtig mee moeten worden omgesprongen. Liever verduurzamen dan slopen dus. Maar wat dit uitgangspunt concreet betekent voor hergebruik, afstoten of verduurzamen van kerkgebouwen, dat bepalen de plaatselijke gemeenten van de PKN uiteindelijk zelf.

 

Stel nu dat een gemeente inderdaad haar kerkgebouw wil verduurzamen, om daarmee de jaarlijkse kosten van het gebruik ervan te drukken? Welke kerkordelijke weg zou die gemeente dan moeten bewandelen? Wie daarmee aan de slag gaat, zal erachter komen deze route zich het beste laat omschrijven als een beweging ‘van onderop’. Zo’n verduurzamingslag begint immers vaak met een concreet idee bij enkele gemeenteleden. Vervolgens komt het via het college van kerkrentmeesters, de (algemene) kerkenraad en uiteindelijk vaak zelfs het regionaal college voor beheerszaken tot een beslissing. Deze beweging ‘van onderop’ hangt nauw samen met het presbyteriaal-synodale stelsel, dat kenmerkend is voor de organisatiestructuur van de PKN, en waar in bestuurlijke zin alles draait om een getrapte afvaardiging vanuit de plaatselijke kerkenraden. Een fundamentele regel daarbij is dat op een hoger niveau niet wordt besloten over zaken die op een lager niveau kunnen worden afgehandeld. Kortom, binnen dit stelsel komt de agenda altijd ‘van onderop’ tot stand. En dat raakt natuurlijk direct aan de onderzoeksvraag waar ik dit blog mee begon. Want plaatselijke kerken zijn over het algemeen heel goed in staat om de verduurzaming van hun vastgoed zélf op te pakken en af te handelen. Maar zou er ook niet heel veel voor te zeggen zijn wanneer de landelijke kerk het verlangen bij plaatselijke kerken naar duurzaamheid, veel structureler dan nu het geval is, zou kunnen stimuleren en aanwakkeren?

Groene Bijbel

Daarvoor valt allereerst een theologisch argument aan te dragen. Want hebben wij als christenen niet de dure roeping om als een goed rentmeester voor Gods schepping te zorgen? Zo blijkt uit de tweede helft van Psalm 8 dat de Schepper God het werk van zijn handen aan mensen heeft toevertrouwd. En naast deze psalm zijn er natuurlijk nog legio andere Bijbelteksten te vinden die het nastreven van duurzaamheid onderbouwen. In de recentelijk uitgegeven Groene Bijbel van het Nederlands Bijbelgenootschap staan maar liefs 1500 “groene teksten” gemarkeerd.

In de nieuwe kerkorde van de PKN – zoals die tot stand is gekomen is als gevolg van het proces Kerk 2025 en zoals die van kracht is sinds 1 mei 2018 – worden rentmeesterschap en duurzaamheid echter nauwelijks geconcretiseerd. Er wordt van alles geregeld met betrekking tot de vermogensrechtelijke aangelegenheden van de kerk, maar dit is steeds sterk gekleurd door een binnenperspectief: het gaat primair over het praktische beheer van de kerkelijke goederen. Het buitenperspectief, namelijk de mogelijke impact van die goederen op de stedelijke en ecologische context (en die kan zowel positief of negatief uitvallen zo leert de praktijk), blijft daarbij buiten beeld. Een gemiste kans? Volgens mij wel, hoewel tegelijkertijd gezegd moet worden dat dit níet betekent dat het thema duurzaamheid binnen het geheel van de kerk buiten beeld blijft. Denk alleen maar aan de Groene Kerkenactie van Tear en Kerk in Actie, die heel gericht tot doel heeft om plaatselijke gemeenten te helpen een zichtbare en positieve rol te spelen bij de noodzakelijke maatschappelijke transitie op het gebied van het klimaat.

Groene Kerkorde

De thematiek rondom rentmeesterschap en duurzaamheid is nog volop in opkomst en ontwikkeling. Dat verklaart wellicht waarom zij nog grotendeels afwezig is in de huidige kerkorde. Zou het gewenst en mogelijk zijn om deze thematiek er toch beter in te verankeren, zelfs wanneer we de principiële beweging ‘van onderop’ als randvoorwaarde vasthouden? Ik denk van wel, en zou daarom ten slotte aandacht willen vragen voor de analogie tussen het thema rentmeesterschap en een ander thema: namelijk zending en missionair kerk-zijn. In zijn boek Het goed recht van de kerk toont dr. L.J. Koffeman aan dat het eigenlijk wel tot halverwege de twintigste eeuw heeft geduurd voordat deze thematiek een plaats kreeg in de kerkorde. Toen dit echter uiteindelijk gebeurde, werd als het ware vastgelegd dat de kerk missionair leeft, en vanuit dat uitgangspunt werden een aantal lijnen getrokken doorheen de rest van de kerkorde. Zouden daar geen mooie kansen liggen voor het thema duurzaamheid? Want wanneer we durven stellen dat de kerk missionair leeft, zouden we toch óók wel kunnen stellen dat de kerk duurzaam leeft? Dat het in het DNA van de kerk zit om niet alleen missionair maar óók duurzaam te zijn? Wanneer op deze manier de roeping tot rentmeesterschap en het belijden van de kerk verder in elkaar geschoven zouden worden, zou het thema duurzaamheid op diverse plaatsen in de kerkorde concreter aangezet kunnen worden.

Dit past niet alleen bij de huidige herontdekking van het rentmeesterschap, maar ook bij de insteek van Kerk 2025 om prioriteit te geven aan het klimaat en het werken aan een ‘lichtere’ kerk. Want laten we eerlijk zijn: nu de Groene Bijbel een feit is, is de tijd toch zeker ook rijp voor een heuse Groene Kerkorde?