kerk en recht

Regeltjes – over preekbevoegdheid

Waarvoor hebben we regels? Een antwoord daarop zou kunnen zijn: om alles enigszins ordelijk te laten verlopen. Toch zijn we er daarmee nog niet. Want waar is die orde goed voor, waarom kiezen we niet voor de chaos? Ook die kan immers vruchtbaar zijn. Een reden voor de goede orde kan zijn: kwaliteit. Maar ook allerlei andere zaken en belangen kunnen een rol spelen. In veel gevallen zeggen regels ook iets over wie de macht heeft of aan wie we de macht toevertrouwen. Morrelen aan regels kan daarom soms heftige reacties oproepen, zeker als gevestigde posities in gevaar komen. Toch is het mij veel te simpel om het verzet uitsluitend daartoe te herleiden. We zullen in ieder geval ook moeten kijken naar die andere genoemde factor: kwaliteit. Zijn de desbetreffende regels inderdaad bedoeld om de kwaliteit te beschermen? Komt de kwaliteit in gevaar als we de regels geheel of gedeeltelijk veronachtzamen?

Van regels naar regeltjes

In het tijdschrift Woord & Weg stond onlangs een artikel onder de titel ‘Een leek die preekt?’ Het blijkt dat verschillende deskundigen die aan het woord komen daarop bevestigend antwoorden. De een legt de nadruk op een gedegen opleiding, een volgende meent dat het er vooral op aankomt dat de leek uit het hart spreekt, terwijl weer een ander het van belang vindt dat een preek ruimte schept. Ik vind het opmerkelijk dat niemand hier op enigerlei wijze verwijst naar de regelgeving van de Protestantse Kerk. Ook de redacteur die de verschillende stemmen bij elkaar heeft gezet doet dat niet. Dat geeft te denken. De diverse kerkordelijke bepalingen – met name ord. 5, Generale Regeling Preekconsent – maken duidelijk dat de Protestantse Kerk de kwaliteit van het preken van het grootste belang vindt. Aan de opleiding van degenen die het wat de kerkelijke regelgeving betreft mogen, worden hoge eisen gesteld. Het preken door leken is uitgesloten. Kennelijk is het draagvlak voor de bestaande regels aan het verdwijnen en bestaat de neiging de drempel een stuk lager te leggen dan tot nu toe gebruikelijk was. Dan zal de Protestantse Kerk eerlijk moeten zijn en het gesprek hierover moeten starten. Persoonlijk zou ik het overigens jammer vinden als de toegang tot de kansel vergemakkelijkt zou worden. Hoewel we als calvinisten de waarde van de liturgie meer zijn gaan zien, blijft de preek toch een belangrijk en waardevol element uit onze traditie. Het gaat om de bemiddeling van het Woord, Gods Woord, dat is niet niks. Toch, als een meerderheid de zin van bepaalde regels niet meer ziet, dan worden het regeltjes, dan verdampt de inhoud en blijft alleen de vorm over.

Onhelder

De eerlijkheid gebiedt dat we het onszelf in de afgelopen decennia wat het hooghouden van het preken niet makkelijk hebben gemaakt. Ik denk dan nog niet eens aan de praktijk waarin kerkenraden onbevoegde (veelal) heren uitnodigden om te komen preken. In de loop der jaren is er ook een lijn te ontdekken waarin het voorgaan van leken werd gestimuleerd. Zo kwam ik in mijn boekenkast een oude brochure tegen van de Gereformeerde Kerken, ‘Van de nood een dienst maken. Een handreiking voor kerkdiensten zonder predikant’. De vertegenwoordiger van het dienstencentrum die in het genoemde artikel van Woord & Weg aan het woord komt gebruikt de oorspronkelijke uitdrukking: ‘van de nood een deugd maken’. Soms is het dan ook ronduit verwarrend. In Dienstboek I zijn de getijden – morgen-, middag- en avondgebed – opgenomen. Hoewel in de praktijk nog wel eens een korte uitleg of meditatie wordt ingeschoven, staat dat in de gegeven orden niet vermeld. Het blijft bij persoonlijke ‘verstilling en inkeer’. In de orde voor de samenkomst van een huisgemeente, eveneens een niet-ambtelijke dienst getuige de aanwezigheid van een zegenbede in plaats van een zegen (zie ook p. 849v), is echter wel een ‘overweging’ opgenomen (p. 205, vgl. echter p. 858). Dus toch zoiets als een preek. De vertegenwoordiger van het dienstencentrum in Woord & Weg spreekt naar ik vermoed niet toevallig van het leren voorbereiden en houden van een ‘overweging‘ (curs. KWdJ). De grens tussen een preek in een kerkdienst en een overweging in de samenkomst van een huisgemeente is flinterdun. Als een leek het laatste mag, waarom dan niet ook in een kerkdienst … ? Dat laatste laat zich verdedigen als inderdaad gesproken wordt van een nood waarbij de hoofdregel helder is en daar ook in beginsel de hand aan gehouden wordt: de preek is aan de bevoegde voorganger. In het artikel in Woord & Weg lopen de zaken naar mijn idee nu al te diffuus door elkaar heen. Daarbij kan meespelen dat de kerkordelijke basis voor de samenkomst van een huisgemeente als dienst mét kerkenraadsafvaardiging (vgl. ord. 5-1-5) maar zònder bevoegde voorganger (vgl. ord. 5-5), anders dan Dienstboek I suggereert (p. 849v),  niet helder is.

Conclusie

Ik bepleit twee zaken. In de eerste plaats: laten we duidelijk zijn over wat we willen met het preken in de kerk en dat ook zo goed en zo kwaad als dat gaat in regels vastleggen. Als dat duidelijk is, laten we ons er dan vervolgens ook naar gedragen. Dat hoeft wat mij betreft helemaal niet rigide te zijn. Dat kan in de sfeer van: dit is de richting die we met elkaar willen, maar er zijn nu eenmaal bepaalde situaties waar we dat ideaal niet kunnen waarmaken en we plan B moeten volgen.