De generale synode zal zich op 17/18 november buigen over het eerste rapport van het Generaal College voor de Kerkorde (GCKO) in het kader van Kerk 2025. Het ruim 50 pagina’s tellende rapport staat sinds begin deze week op de website van de Protestantse Kerk. Het geeft aan hoe een deel van de besluiten rond Kerk 2025 in de kerkorde zullen worden geïmplementeerd. De aandacht richt zich met name op de gemeente (vorming, samenvoeging, soorten, enz.) en op de bovenplaatselijke structuur (opheffing bestaande classicale vergaderingen, vorming regionale synodes). Volgende rapporten zullen gaan over de inrichting van de gemeente, met name de kerkenraad, en de vermogensrechtelijke aangelegenheden. Het nu voorliggende rapport maakt duidelijk dat één van de leden van het college de wijzigingen te ingrijpend acht. Dat roept de vraag op of het bezwaren betreft tegen de eerdere synodale besluiten als zodanig of tegen de uitwerking daarvan in de regelgeving. Ik vermoed het eerste. Wat nu wordt voorgesteld kan naar mijn idee geen verrassing zijn. Hoewel ik zeker mijn aarzelingen heb bij de veranderingen die op stapel staan in de bovenplaatselijke structuur, met name waar het gaat om de figuur van de voorzitter van de regionale synode, valt me juist de continuïteit op. Wel besef ik dat de wijze waarop de voorzitter van de regionale classis gaat functioneren er op termijn toe zou kunnen leiden dat ik toch kritischer kijk naar de nu ingezette koers. Om, zoals het RD deed, nu al te spreken van een ‘verminken’ van de structuur, is mij veel te sterk. In het voorgaande voeg ik soepel de term ‘regionale synode’ in. Dat is echter op zich nog een voorstel. Deze moet de in eerdere stukken genoemde regionale classicale vergadering gaan vervangen.
Het is nog niet zo eenvoudig de voorstellen in de huidige vorm te beoordelen. Een aantal bepalingen zal namelijk in de toekomst worden ondergebracht in zogenaamde – in rangorde ondergeschikte – generale regelingen. Terecht merken de rapporteurs op dat dat niet per definitie leidt tot een vereenvoudiging. Zo’n generale regeling is wel eenvoudiger te wijzigen. In het gebruik kan ze evenwel compliceren omdat niet alles meer bij elkaar staat. Ik proef enige aarzeling om naar dit eerder door de synode vastgestelde vereenvoudigingsmiddel te grijpen.
Op bovenplaatselijk niveau zie ik naast de instelling van regionale synodes drie belangrijke veranderingen. De eerste is dat niet iedere gemeente meer zal afvaardigen naar de regionale synode (waar dit naar de huidige classicale vergadering nog wel het geval is). De tweede is het toekennen van een specifieke bevoegdheid aan de voorzitter van de regionale synode om bepaalde voorlopige maatregelen te nemen. De derde is dat de visitatie (toezicht) in de huidige vorm vervalt. In de nieuwe vorm van toezicht en begeleiding zal de voorzitter van de regionale synode een belangrijke rol spelen. Verder zullen er ringen worden ingesteld om de ontmoeting tussen de gemeenten te bevorderen. Die verandering is betrekkelijk. Ze ligt in het verlengde van de bestaande classis. Maar de ring is bestuurlijk gezien niet noodzakelijk. De vraag is bovendien, waar het in de classes qua aanwezigheid en betrokkenheid vanuit de plaatselijke gemeenten niet altijd even lekker liep, of dat in de ring wel het geval zal zijn. Omdat de bestuurlijke rol is uitgespeeld, zou de animo om actief te participeren wel eens snel kunnen verminderen.
Op plaatselijk niveau wordt het vooral eenvoudiger. Het aantal bepalingen over de vorming van gemeenten, verschillende soorten gemeenten, wijkgemeenten, wordt beperkt. De basis is dat een gemeente rechtspersoonlijkheid heeft, tenzij anders is bepaald. Te verwachten was op dit vlak een verdere relativering van het territoriale stelsel, de binding van een kerkelijke gemeente aan een bepaald grondgebied. Dat blijkt ook het geval. In de voorstellen speelt dit nog maar een minieme rol, hoewel een dergelijke binding niet lijkt te worden uitgesloten. Verder worden gemeenten vrijer waar het gaat om het aangaan van samenwerking met andere gemeenten. Alleen als bevoegdheden worden overgedragen is toestemming van ‘hogerhand’ nodig. Geheel nieuw is een ordinantiebepaling over het opheffen van een gemeente. In de huidige structuur kon daarvan nooit sprake zijn, omdat de facto altijd sprake was van samenvoeging met een andere gemeente. Opheffen betekent dat het grondgebied niet aan een andere gemeente toevalt. Kerkelijke gemeenten beslaan nu soms een enorm gebied waar het in feite nauwelijks mogelijk is om in dat hele gebied echt kerk te zijn. Kerk 2025 suggereerde daarom dat het in die gevallen maar beter was om dat te erkennen en af te zien van kerkelijke presentie. Het zou het wellicht makkelijker maken in deze gebieden naar nieuwe vormen van kerk-zijn te zoeken, zonder de last van de bevoegdheid van een zittende kerkenraad, gebeurtenissen in het verleden, enzovoort.
Het voorgaande kan uiteraard niet meer dan enkele hoofdlijnen bevatten. Wie het naadje van de kerkordelijke kous wil weten, zal het hele rapport – dat overigens goed leesbaar is – ter hand moeten nemen.