Iemand stelde de vraag nader in te gaan op de verhouding tussen college van kerkrentmeesters (cvk) en kerkenraad. De achtergrond van de vraag was een situatie waarin het cvk de macht naar haar gevoel aan het overnemen was en de kerkenraad steeds meer het nakijken had.
Ik ken de situatie ter plaatse niet, maar ik begin met enkele historische achtergronden. In de Gereformeerde Kerken was het tot de Vereniging in 2004 zo, dat de de financiële zaken behartigd werden door een commissie van beheer. Soms zat een lid van deze commissie ook in de kerkenraad, maar meestal was dit niet het geval en bestond er dus geen direct verband tussen commissie en kerkenraad. Hoewel er zeker ook wel voorbeelden zijn van eigengereide commissies betekende dit in de praktijk toch veelal dat de commissie de kerkenraad volgde. Daar lag de (eind)verantwoordelijkheid, ook inzake financiële aangelegenheden.
In de Hervormde Kerk bestonden verschillende vormen van beheer. Het ideaal in de kerkorde van 1951 was evenwel dat het financieel beheer was geïntegreerd in de kerkenraad. In 1990 was dit in ruim 2/3 van de gemeenten het geval. Vaak werkten echter op subtiele wijze oudere beheersvormen door waarin financiën (kerkvoogdij) en beleid (kerkenraad) van elkaar gescheiden waren. Zo waren er plaatsen waar de kerkvoogdij bepaalde hoe snel de organist moest spelen. Hij was immers in dienst van de kerkvoogdij, die had gezag over hem. In 1991 heeft de Hervormde Kerk een eind gemaakt aan gescheiden beheersvormen, een van de aanleidingen voor het vertrek van hen die zich Hersteld Hervormd zijn gaan noemen. Over all hadden de financiële colleges in de Hervormde Kerk een duidelijk zelfstandiger positie dan de Gereformeerde commissies van beheer. Ze traden doorgaans ook duidelijk zelfbewuster op.
In beheersmatig opzicht lijkt de kerkorde van de Protestantse Kerk sterk op die van de Hervormde kerkorde van 1951. Financiën volgen in beginsel beleid, hoewel natuurlijk niet ontkend kan worden dat dat beleid ook door de financiën wordt bepaald. Het is de kerkenraad die de begrotingen en de jaarrekeningen vaststelt (ord. 11-6). Tegelijk hebben de makers van de kerkorde goed begrepen dat dit spanningen kan oproepen met het cvk. Dat heeft immers ook een eigen verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van het cvk om de begroting en de jaarrekening op te stellen en daarmee de desbetreffende vergadering van de kerkenraad voor te bereiden. Als de kerkenraad en het cvk er bij het vaststellen van de begroting niet samen uitkomen, dan zijn zij gehouden bemiddeling aan te vragen bij het Regionaal College voor de Behandeling van Beheerszaken (RCBB) (ord. 11-6-3 en 11-22-3). Dit neemt niet weg dat uiteindelijk de kerkenraad beslist, ook als men er met de bemiddeling onderling niet uitkomt. Een cvk heeft naar mijn idee dan drie keuzes: proberen met procedures de zaak alsnog te keren (vgl. ord. 11-10 en 11-22-4,5,6), opstappen of accepteren. Welke route ook gekozen wordt, het heeft een grote impact op de onderlinge verhoudingen.
Op papier ziet het er allemaal tamelijk overzichtelijk uit. De praktijk is dikwijls weerbarstiger. Nogal eens moet in de beeldvorming een college van kerkrentmeesters het ontgelden. Zij zouden teveel willen oppotten, onmogelijk voorwaarden stellen voor bepaalde uitgaven, in hun behoudende opstelling vernieuwing frustreren, enzovoort. De suggestie wordt dan wel eens gewekt dat geloof afwezig is. Al te gemakkelijk wordt dan vergeten dat ook (ouderling-)kerkrentmeesters ingegaan zijn op een roeping en met een goed geweten uitvoering willen geven aan die roeping. Omgekeerd zullen kerkrentmeesters moeten beseffen dat een kerkelijke gemeente geen geld uitgeeft om het geld uitgeven, maar om daarmee iets te bereiken dat (uiteindelijk) dient tot opbouw van de gemeente. Het beheer van toevertrouwde gelden is in de kerk nooit een doel in zichzelf. Goed rentmeesterschap betekent ook: investeren met durf en vertrouwen. Anders gezegd: het is van het grootste belang dat de verschillende geledingen van de kerk en de kerkrentmeesters met elkaar in gesprek blijven. Waar is het ons uiteindelijk om te doen, wat willen we als gemeente bereiken? De kerkenraad mag dan uiteindelijk de ‘baas’ zijn, ook hij is uiteindelijk dienstbaar aan dat grotere doel en hij zal in zijn doen en laten uiteindelijk op dat grotere doel gericht moeten zijn.