kerk en recht

De samenstelling van een beroepingscommissie (PKN)

Deze bijdrage werd eerder, op 4 maart 2015, geplaatst op de blog http://bloggen.kwdejong.nl/

 

De kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland bepaalt ten aanzien van de instelling van een beroepingscommissie het volgende (ordinantie 3-3-5):

Ter voorbereiding van de verkiezing en de beroeping van een predikant stelt de kerkenraad een beroepingscommissie in waarin naast leden van de kerkenraad in de regel een aantal andere gemeenteleden zitting heeft. In een gemeente met wijkgemeenten wijst ook de algemene kerkenraad uit zijn midden een lid aan.

De vraag is gesteld, of in een gemeente met wijkgemeenten de algemene kerkenraad in de plaatselijke regeling mag vastleggen dat hij meer dan een lid benoemt. Als dat volgens de kerkorde niet mag, heeft een dergelijke bepaling ‘geen kracht’ (ordinantie 4-4-2) en heeft een eventueel bezwaar tegen benoeming van meer dan één lid door de algemene kerkenraad een grote kans van slagen.

In de eerste versie van de kerkorde, uit 1997, ontbreekt de laatste volzin dat in een gemeente met wijkgemeenten de algemene kerkenraad ‘een lid’ aanwijst. Een Gereformeerde classis en Luthers Amsterdam had gevraagd om een aanvulling in deze zin. De werkgroep kerkorde nam de suggestie over en op haar voorstel kwam het in 2002 in de definitieve versie van de kerkorde terecht.

Na de invoering van de kerkorde van de PKN in 2004 zijn in dit artikel geen veranderingen aangebracht. In de eerste druk van De toelichting op de kerkorde (…) (Zoetermeer: Boekencentrum 2004) staat (p. 123): ‘Daarin zitten leden van de kerkenraad, bij een wijkgemeente in elk geval ook een lid van de algemene kerkenraad (door de algemene kerkenraad aangewezen uit zijn midden) en in de regel ook een aantal gemeenteleden.’ Deze uitleg is niet glashelder. Het ‘in elk geval ook’ kan uitgelegd worden als: in ieder geval iemand van de algemene kerkenraad (eventueel meer), maar ook als één lid van de algemene kerkenraad. Een schema op de voorafgaande bladzijde suggereert het laatste: ‘lid beroepingscommissie aanwijzen’. Dus niét: lid of leden.

De herziene uitgave uit 2013 heeft op p. 121 dezelfde uitleg, alleen is het ‘uit zijn midden’ geschrapt. Dat zal bewust gebeurd zijn, al is het wel vreemd. De uitdrukking staat letterlijk zo in het kerkordeartikel. Voor het beantwoorden van de vraag is dit niet van belang.

Op basis van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat vooralsnog gelezen moet worden: één lid.

Nu is het zo dat een wijkkerkenraad en een algemene kerkenraad ‘in overleg’ – ofwel: met wederzijdse instemming – overeen kunnen komen dat een bepaalde taak of bevoegdheid die tot het domein van de wijkkerkenraad behoort aan de algemene kerkenraad wordt overgedragen (ordinantie 4-9-4). Aan deze overdracht zit in beginsel alleen de beperking vast ‘voor zover in de orde van de kerk niet anders is bepaald’. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de regeling van de vermogensrechtelijke aangelegenheden. Het is echter hoogstonwaarschijnlijk dat een wijkkerkenraad het beroepingswerk overhevelt naar de algemene kerkenraad. Het zou bovendien de algemene kerkenraad niet ontheffen van hetgeen over de samenstelling van de beroepingscommissie wordt bepaald: ‘naast leden van de [wijk]kerkenraad in de regel een aantal andere gemeenteleden’, waarbij bij die gemeenteleden aan andere leden van de wijkgemeente gedacht zal moeten worden. Voor de vraagstelling levert dit dus geen nieuwe gezichtspunten op.

Het antwoord op de vraag moet zijn dat een algemene kerkenraad in een plaatselijke regeling niet mag vastleggen meer dan één lid in een beroepingscommissie te benoemen, ook niet met de uitdrukkelijke instemming van de desbetreffende wijkkerkenraad. Overigens lijkt dit me een bepaling die bij een revisie van de kerkorde mag sneuvelen. Dat een algemene kerkenraad een vinger in de pap moet hebben bij het beroepingswerk van een wijk is op zich voorstelbaar, maar in welke mate is mijns inziens toch echt een zaak van onderling overleg.

Als ik nog wat verder doordenk: zou de hele bepaling over de instelling van een beroepingscommissie niet gewoon kunnen verdwijnen? Een (wijk)kerkenraad kan prima zelf bepalen hoe hij het beroepingswerk en een eventuele (!) beroepingscommissie inricht.