kerk en recht

Landelijke bemoeienis op regionaal niveau – de classispredikant

In het ND van zaterdag 19 mei stond een overzicht van de intussen benoemde classispredikanten onder de kop ‘Voortrekkers in de Protestantse Kerk‘. Ds. Hans van Ark, waarnemend directeur van de dienstenorganisatie van de PKN geeft desgevraagd toelichting. De laatste quote uit zijn mond is deze: ‘De verkiezing was en is (…) een zaak van de classis. Wij hebben daar geen bepalende rol in gespeeld. (…)’ Dat riep bij mij de vraag op: heeft de landelijke kerk of de dienstenorganisatie überhaupt wel een rol op het regionale classisniveau, in het bijzonder waar het de aanstelling van een classispredikant betreft? Het was voor mij een reden nog eens goed in de problematiek te duiken. Het belang reikt verder dan alleen de classispredikant. De in met name gereformeerde traditie aloude vraag naar de verhouding tussen de verschillende lagen in de kerk – plaatselijk, regionaal, landelijk – krijgt hier een actuele spits.

De kerkordelijke bevoegdheid van meerdere vergaderingen, in het bijzonder de (generale) synode

Ik begin met art. VI-11: ‘In de meerdere vergaderingen zullen alleen zaken worden behandeld die naar de orde van de kerk tot het werk van de meerdere vergaderingen behoren, dan wel die in de mindere vergaderingen niet kunnen worden afgedaan.’ Op twee manieren kunnen zaken op de agenda van een meerdere vergadering, zoals de (generale/kleine) synode staan: als de orde van de kerk dat zo bepaalt, en/of als een mindere vergadering de zaak niet kan afdoen. De grondleggende, Romeinse artikelen waaruit ook dit artikel afkomstig is, legt elders nader uit wat met ‘de orde van de kerk’ bedoeld wordt, namelijk in art. XVII-1: ‘De orde van de kerk wordt nader geregeld bij of krachtens ordinantie.’ De vraag moet dus beantwoord worden of een kwestie tot de zaken behoort die volgens een ordinantie (of regelgeving die daarvan afgeleid is) tot het werk van die meerdere vergadering gerekend moet worden?

In ord. 4-25 (PKO 2018) staat het arbeidsveld van de generale synode beschreven. De bewoordingen zijn ruim. Ik noem twee taken: ‘leiding geven aan het leven van de kerk op haar verschillende arbeidsvelden’ en ‘het bevorderen van de eenheid van de kerk’. De vraag is wel, hoever dit nu reikt? Welke bevoegdheid krijgt de synode hiermee?

De bemoeienis van de (generale) synode met betrekking tot de classispredikant

Alvorens te bepalen of de inbreng van de synode en de dienstenorganisatie past binnen de per 1 mei vigerende regelgeving, wil ik eerst meer nauwkeurig bepalen wat de synode beoogde ten aanzien van haar inbreng met betrekking tot de classispredikant. Het begon met het opnemen van de figuur van de classispredikant in de kerkorde (PKO 2018, ord. 4-17). In de tekst voor de eerste lezing was de bevoegdheid voor de synode, althans de kleine synode nog ruim: ‘De verkiezing van de classispredikant geschiedt niet dan nadat over de omvang van de aanstelling en de keuze van de betrokkene overeenstemming is bereikt met de kleine synode.’ (curs. KWdJ) De generale synode bracht de invloed in het najaar van 2016 bewust terug. Aan de classes werd ter consideratie voorgelegd: ‘De verkiezing van de classispredikant geschiedt niet dan nadat over de omvang van de aanstelling van de betrokkene overeenstemming is bereikt met de kleine synode en kleine synode over de keuze van de betrokkene is gehoord.’ (curs. KWdJ) Dat is uiteindelijk ook de tekst van de per 1 mei herziene kerkorde geworden. Deze gang van zaken geeft mijns inziens aan dat de kerkelijke regelgever bewust gekozen heeft voor terughoudendheid van het landelijk niveau ten aanzien van de verkiezing van de classispredikant.

De lijn van het moderamen van de generale synode

Toch betwijfel ik, of de generale synode zich daarvan blijvend bewust is geweest. Werd de kerkordetekst in het najaar van 2016 qua landelijke invloed ingeperkt, een jaar later kon ze bij de vaststelling van de zogenaamde tweede lezing reageren op versie 4 van een notitie ‘Profiel en functieomschrijving van de classispredikant‘. Het moderamen zou eventuele reacties ‘meenemen’. Tot zover reikt het materiaal dat de website van de Protestantse Kerk biedt. Op basis van mijn herinnering – advertentie classispredikant, media – stel ik vast dat in het vervolg in ieder geval in lijn met deze notitie is gewerkt. Die maakt duidelijk wat de classispredikant moet gaan doen, maar ook hoe die geworven zou moeten worden. Wat dat laatste betreft wordt in de het profiel onder meer vermeld dat in de commissie die de benoeming en beroeping voorbereidt een ‘lid van het moderamen’ zitting heeft en dat deze commissie ‘wordt ondersteund door de dienstenorganisatie’. Het opstellen van een document als dit, past binnen de gegeven omstandigheden binnen de taken van de generale synode. Het hoort bij de genoemde zaken als leiding geven en het bevorderen van de eenheid. De classispredikant betreft immers een nieuwe functie, waarover zeker op dat moment nog veel onduidelijk is.

De gebondenheid aan deze lijn in de benoemingsprocedure van de classispredikant

De volgende vraag is, in hoeverre de classicale vergaderingen zowel in werving als in benoeming/beroeping aan deze ‘Profiel en functieomschrijving (…)’ gebonden waren? Dat waren ze in mijn opvatting voor zover de inhoud van dit document valt binnen de kaders die de kerkorde heeft gesteld voor de classispredikant. Dat is in eerste instantie de tekst van de al genoemde ord. 4-17. Maar voor het uitleggen van die tekst mag meer gebruikt worden dan de tekst zelf. Zo telt bijvoorbeeld ook de context telt mee, alsmede de geschiedenis van de totstandkoming – waarvan ik hiervoor een aspect schetste. Er is dus enige ruimte voor wat betreft de inhoud. Voor wat betreft de procedure is het niet anders. Ord. 4-17 vormt ook hiervoor de basis. Maar in de procedure is er nog iets anders dat meetelt. In verband met de reorganisatie van de classes zijn een aantal overgangsbepalingen (p. 15 in dit document dat het voorstel bevat) opgesteld, waarvan een enkele ook betrekking heeft op de benoemingsprocedure van de classispredikant. Ovbep. 88a sub b meldt: ‘Voor 1 november 2017 komen de onder a. bedoelde afgevaardigden (…) bijeen ter benoeming van leden van de commissie die de benoeming van de classispredikant voorbereidt.’ De generale synode heeft dus zélf voor het benoemen van de leden van de selectiecommissie een maatregel genomen. De hier genoemde afgevaardigden hadden hierdoor mijns inziens de uitsluitende bevoegdheid tot het benoemen van de leden van de selectiecommissie. Zij hadden dus kunnen weigeren het lid van het moderamen en de ondersteuning van de dienstenorganisatie in de commissie te benoemen. Zij hadden mijns inziens ook een eigen koers kunnen varen wat betreft het overige in ‘Profiel en functieomschrijving (…)’ bepaalde, althans voor zover ze daarmee niet zouden afwijken van hetgeen in de orde der kerk bepaald is. Op dit punt is echter in de gegeven omstandigheden iets meer discussie mogelijk. Ik wijs onder meer op de laatste zinsnede van het hierboven aangehaalde art. VI-11 die over de bevoegdheid van meerdere vergaderingen stelt dat die ook betrekking heeft op hetgeen ‘in de mindere vergaderingen niet kunnen worden afgedaan’. Enerzijds laat zich verdedigen dat in dit specifieke geval van de voorbereiding van de benoeming van de eerste classispredikanten de desbetreffende mindere vergaderingen – de classes nieuwe stijl – nog niet bestonden. Anderzijds kan geargumenteerd worden dat die mindere vergaderingen in de kiem al wel bestonden, namelijk in de classes oude stijl. De formulering van ovbep. 88a wijst daar ook op. Het lijkt me derhalve correct om in deze lijn verder te denken en handelen. Overigens had in beginsel ook de classicale vergadering die tot benoeming overging kunnen afzien van de landelijk opgestelde ‘Profiel en functieomschrijving (…)’ en in het kader van de benoeming bijvoorbeeld andere criteria kunnen aanleggen. Zij had immers binnen de in ord. 4-17 gestelde voorwaarden het volle recht op benoeming. Bestuurlijk zou dat bepaald niet fraai zijn geweest, maar het had in principe wel gekund.

Anders?

Het hiervoor geschetste vacuüm had mijns inziens vrij eenvoudig kunnen worden opgelost met een extra overgangsbepaling. De synode had ervoor kunnen kiezen daarin de ontwikkeling van een document als ‘Profiel en functieomschrijving (…)’ expliciet aan de synode te attribueren (of aan de kleine synode, of eventueel zelfs aan het moderamen van de synode), maar ook – en dat zou mijn voorkeur hebben gehad – aan degenen die de leden van de benoemingscommissie moesten kiezen. De laatsten hadden daarbij natuurlijk goed gebruik kunnen maken van een op landelijke niveau voorbereide handreiking. Op deze wijze was niet alleen een stuk duidelijker geweest waar de verantwoordelijkheden precies lagen, ze waren bovendien ook op de kerkelijk juiste wijze vastgelegd. Het gaat hier om een zaak die in het verleden gebleken is gevoelig te liggen. Wat is kerk? Waar is kerk? Ds. Hans van Ark geeft in het aangehaalde ND-artikel aan: ‘In de protestantse traditie wordt de kerk geregeerd vanuit de plaatselijke gemeente en niet van bovenaf.’ Juist daarom was een extra overgangsbepaling niet verkeerd geweest.