kerk en recht

Een procedurele overweging bij het profielenbesluit

De generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland vergaderde vrijdag 21 april over het zogenaamde profielenrapport, Werkers aan het mozaïek van kerkplekken. Dat handelt over de profielen die de WO- en HBO-opgeleide predikanten in de toekomst moeten krijgen. Daar was in de dagen vóór de synode het nodige over te doen. Enerzijds was de teneur: dit rapport is te mager. Anderzijds was er ook irritatie: schiet nou toch eens op, de kwestie van de bevoegdheden van HBO-opgeleide theologen speelt al veel te lang. Het was duidelijk dat het erom zou spannen. Ik ben niet op de synode geweest. Ik heb ook maar enkele fragmenten van de synode op synode-tv gezien. In de verslaglegging van het ND viel me dit zinnetje op: ‘Bijna de helft van de synodeleden, 28 van de 58, stemde tegen.’ (NB: gecorrigeerd in ND van maandag 25 april: 20 tegen) Uit Trouw maak ik echter op dat dit het ordevoorstel betrof om de zaak op een later tijdstip te behandelen. Uiteindelijk zouden er 20 stemmen tegen aanvaarding van de profielvoorstellen zijn geweest. Dat zijn in beide gevallen forse aantallen. De meerderheid maakte in beide gevallen een andere keuze, maar toch zijn er een paar vraagtekens te plaatsen.

De regel en zijn toepassing

Ord. 4-5-1 stelt in navolging van een kerkordelijke bepaling uit de GKN (zie ook het artikel dat ik ooit schreef voor NTKR): ‘In alle kerkelijke lichamen worden besluiten steeds na gemeenschappelijk overleg en zo mogelijk met eenparige stemmen genomen. Blijkt eenparigheid niet bereikbaar, dan wordt besloten met meerderheid van de uitgebrachte stemmen, waarbij blanco stemmen niet meetellen.’ Ofwel: een kerkelijk lichaam, dus ook de generale synode, is gehouden te streven naar een unaniem besluit. Stemmen is de tweede keuze. De Toelichtingen uit 1997 vermelden: ‘In een kerkelijke vergadering draagt men een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Daarom dient altijd door gemeenschappelijk overleg in de vergadering geprobeerd te worden het samen eens te worden.’ (p. 59) Het probleem is natuurlijk hoe lang en hoe intensief je moet proberen het samen eens te worden. Dat zal afhankelijk zijn van het gewicht van de zaak. Naar mate het gewicht groter is, mag een grotere inspanning verwacht worden van alle betrokkenen om tot elkaar te komen, ook qua tijd. Maar er zijn ook andere zaken die meespelen, zoals de grootte van de tegenstand. Daarnaast is er bijvoorbeeld de noodzaak een besluit niet al te lang uit te stellen omdat er andere belangen meespelen. Soms lukt het eenvoudigweg niet om tot elkaar te komen of zal het buitensporig veel tijd gaan kosten.

Afweging van belangen

In een kwestie als de profielvoorstellen zal in de toepassing van ord. 4-5-1 een afweging van belangen moeten plaats vinden. De kwestie van een evenwichtiger waardering van HBO-opgeleide theologen speelt al een kleine dertig jaar, al moet daar wel aan worden toegevoegd dat de focus steeds wisselde. Er is bovendien al het nodige veranderd, zoals de mogelijkheid van sacramentsbevoegdheid. De thematiek zoals die nu op tafel ligt, is redelijk recent. Nu de kwestie weer op de synodale agenda staat, gaat het minder snel dan aanvankelijk wel gedacht. Tegelijk kan niet ontkend worden dat de vragen principieel en stevig zijn, maar ook dat het hoe dan ook niet eenvoudig zal zijn nader tot elkaar te komen, laat staan het eens te worden. Kennelijk heeft de synode en meer in het bijzonder de leiding van de synode alles overwegende het op twee momenten opportuun gevonden tot stemming over te gaan: bij het ordevoorstel en bij het definitieve voorstel over de aanvaarding van de profielen. De vraag is wel of synode daarbij de forse minderheid voldoende beschermd heeft. Een van de grondslagen van (kerkelijk) recht is dat eventuele minderheden voldoende ruimte krijgen. Bij het ordevoorstel kun je nog zeggen: we komen alleen verder door met elkaar in gesprek te gaan. We zijn het duidelijk niet met elkaar eens, maar laten we nu eerst eens praten, al is het maar verkennend. Daar valt vanuit de optiek van ord. 4-5-1 niet veel tegenin te brengen. Bij de eindstemming ligt dat anders. Enerzijds heeft het gesprek, gelet op de stemming, iets opgeleverd. Het aantal tegenstanders – ik schaar degenen die vóór uitstel waren daar gemakshalve maar allen onder – daalde van 28 naar 20. Daar zullen de in de discussie gedane toezeggingen aan hebben bijgedragen. Anderzijds is 20 expliciete tegenstanders nog steeds heel veel, ruim 34% van het totaal. Ofwel: minder dan tweederde heeft voor gestemd. Er komt te zijner tijd nog een definitief oordeel, maar is in dit stadium bij een gewichtige kwestie als deze een zo groot aantal tegenstemmen na nog geen dag discussie te verdedigen? Ik neig in de richting van een ontkenning, te meer daar in deze zaak ook de tevoren uitgebrachte adviezen uiterst kritisch waren, met name waar het ging om de onderbouwing. Het is echter aan de vergadering, in het bijzonder haar leiding, hierover een knoop door te hakken. Zij hebben hierin een ruime discretionaire bevoegdheid.

Overweging tot besluit

In het kader van het bovenstaande zocht en vond ik de Huishoudelijke regeling van de generale synode. Daarin zijn in art. 17 t/m 20 de regels voor het stemmen vastgelegd. In de PKN modellen voor plaatselijke regelingen staan voor tal van zaken de desbetreffende kerkordelijke bepalingen vermeld, al dan niet nader in- een aangevuld. Dat is niet altijd even overzichtelijk. Voordeel is wel dat de basisregels steeds zijn opgenomen. Dat geldt ook voor ord. 4-5-1. In de synodale regeling blijft het bij de in de regeling opgenomen regels voor ‘De besluitvorming en de stemmingen in vergaderingen van de generale synode’. Geen woord over ‘gemeenschappelijk overleg’ en de gewenste ‘eenparigheid’. Afgezien van de vraag of de regels daarmee nog wel ‘kracht’ bezitten (ord. 4-4-2) – er móet immers iets gebeuren voordat tot stemming kan worden overgegaan – lijkt het me wijs dat ook de synode en haar leiding in de huishoudelijke regeling in dit opzicht steeds met de neus op de kerkordelijke feiten wordt gedrukt. Natuurlijk zijn de ordinantiebepalingen van kracht, wat de regeling ook vermeldt (ord. 4-4-2), maar ze verdienen het om steeds actief in de besluitvorming meegewogen te worden.