kerk en recht

Niet minder maar meer ambtsdragers

In toenemende mate hoor ik geluiden dat het gemeenten maar met moeite lukt om aan het minimum aantal ambtsdragers te komen. Bij een gemeente met een predikant zijn dat er in totaal zeven (ord. 4-6-3), in een wijkgemeente zes (ord. 4-6-4). Wordt dat aantal niet gehaald dan kan een kerkenraad in overleg treden met het breed moderamen van de classicale vergadering die met het oog op de situatie ter plaatse ‘maatregelen’ kan nemen (ord. 4-6-5). Afhankelijk van de omstandigheden kan in dat verband besloten het minimum te stellen op vier. Dit is soms zelfs bij wat grotere gemeenten noodzakelijk.

Niet minder maar meer ambtsdragers

Het is echter ook mogelijk een andere kant op te denken: niet zo weinig mogelijk ambtsdragers, maar juist meer dan tot op heden gebruikelijk. Het gevolg is dan dat elke ambtsdrager een kleiner takenpakket heeft. Sommigen vinden het bijvoorbeeld helemaal geen punt op zondag dienst te doen, ze zijn er toch altijd. Voor anderen is dat dienstdoen op zondag om uiteenlopende redenen bezwaarlijk. De een gaat het besturen heel makkelijk af, maar voelt zich bij bezoekwerk snel overvraagd. Voor een ander ligt het precies omgekeerd, die wil het vergaderwerk graag tot een minimum beperken. Bij meer ambtsdragers is het beter mogelijk recht te doen aan ieders talenten en de daaruit voortvloeiende wensen.

Instellen kleine kerkenraad

Stel dat een kerkenraad deze kant op wil, hoe kan die dit dan het beste organiseren? Het meest voor de hand ligt dan het instellen van een grote en een kleine kerkenraad (ord. 4-9-1). De grote kerkenraad, met alle ambtsdragers, behoort tenminste vier maal per jaar bijeen te komen (ord. 4-9-2), twee keer minder dan bij een gewone kerkenraad (vgl. ord. 4-8-1). Bij dat aantal ligt het absolute kerkordelijke minimum, ook voor ambtsdragers die liever niet teveel besturen en vergaderen. Het lijkt me alleszins haalbaar, zeker als je bedenkt dat iemand ook gauw eens afwezig zal zijn door ziekte of vakantie. Veel gemeentes hebben een paar keer per jaar een gemeenteavond. Heel groot is het verschil dan niet voor een betrokken gemeentelid, zeker niet als op een handige manier de gemeenteavond wordt gecombineerd met een grote kerkenraad.

De kleine kerkenraad is er vervolgens voor het dagelijkse bestuur. De kerkorde schrijft geen minimum vergaderfrequentie voor, maar die zal doorgaans groter zijn dan die van de grote kerkenraad. De kleine kerkenraad bestaat uit het moderamen én vier andere ambtsdragers (waarbij alle ambten aanwezig moeten zijn) (ord. 4-9-4). In totaal zijn dat er zeven. Dat is ongetwijfeld niet toevallig het minimum aantal voor een gewone kerkenraad. Een zeker draagvlak moet er zijn. Verschil is wel dat de bestuurders zich meer kunnen richten op het besturen en andere ambtelijke taken kunnen overlaten aan andere ambtsdragers.

Instellen werkgroepen

Het is mogelijk om in dit model tevens werkgroepen in te stellen (ord. 4-9-3). Elke werkgroep dient tenminste een ambtsdrager als lid te hebben. Het mogen er echter ook meer zijn. Hoewel de kerkorde spreekt van ‘alsmede uit een aantal andere leden van de gemeente’, meen ik dat de deelname van gemeenteleden wel gewenst maar niet per se noodzakelijk is. Het voordeel van het tevens instellen van werkgroepen is dat zij met de specifieke opdracht die ze krijgen binnen het beleid van de kerkenraad in hoge mate zelfstandig kunnen optreden.

Natuurlijk is het ook mogelijk om andere gemeenteleden lid te laten zijn van de werkgroepen. Zij mogen echter geen ambtelijke taken verrichten. De kerkenraad kan die dus ook niet aan hen overlaten.

Ik spreek in het voorgaande vrij onbekommerd over ambtelijke taken. Punt is natuurlijk wel dat die niet zo heel makkelijk scherp af te bakenen zijn. Vooral in de eredienst worden ze zichtbaar. Het toerusten van de gemeente met het oog op haar missionaire roeping – om maar eens een taak van de ouderling te noemen (ord. 3-10-1) – kan veelal ook buiten het ambt worden gedaan.

Grenzen

Bij het voorgaande wil ik twee kanttekeningen maken, een meer principieel en een meer praktisch. Principieel gezien is het niet ondenkbaar dat in een benadering als hiervoor geschetst – met veel ambtsdragers – het eigene van het ambt verdampt, Als vrijwel elk betrokken gemeentelid ambtsdrager is, dan blijft er van het eigene van het bijzondere ambt niet veel over. In feite gaat de gemeente over naar een ander kerkstelsel, namelijk het congregationalistische. Het klopt allemaal naar de letter, maar het staat op zeer gespannen voet met de presbyteriale-synodale geest van de kerkorde. Hier wordt een kwetsbaar punt in ons huidige stelsel zichtbaar, namelijk het eigen-ambtelijke van de ambten van ouderling en diaken.

Ook praktisch zie ik een bezwaar. Stel een gemeente telt 50 betrokken gemeenteleden. Stel verder dat ongeveer de helft ambtsdrager wordt. Na verloop van tijd is de termijn voorbij en zullen er nieuwe kerkenraadsleden moeten aantreden. Er zullen altijd mensen zijn die het onder geen beding willen. Al heel snel wordt dan de grens van de vernieuwingsslag bereikt. Gemeenten die desondanks in deze richting denken, zullen ook dit aspect in hun overwegingen moeten meenemen. Waarschijnlijk zal op termijn intensieve samenwerking met een andere gemeente gezocht moeten worden om bestuurlijk verantwoord te kunnen blijven functioneren.