kerk en recht

Functies in de kerk

Wat zijn functies in de PKN in de zin van de Romeinse artikelen? Een student attendeerde mij op verschillen in de gehanteerde definities in de kerkorde en de commentaren daarop. Dat deed mij deze vraag stellen. Vreemde vraag misschien. Toch kan de exacte definiëring verstrekkende gevolgen hebben, zowel theologisch als juridisch. Daarover straks meer. Eerst zal ik proberen een antwoord op de vraag proberen te geven.

De Romeinse artikelen

Art. V-1 spreekt over de dienst om de gemeente ‘bij haar roeping in de wereld te bewaren’, ‘het openbare ambt van Woord en Sacrament’. Dit ambt wordt vervolgens in drieën onderscheiden: predikant, ouderling en diaken. Bij dat onderscheid volgt dan: ‘alsmede andere diensten [het ambt is dus ook een dienst] in kerk en gemeente.’ Daarmee zijn we al dicht genaderd bij een eerste antwoord op de vraag. Art. V-6 werkt dit namelijk verder uit: ‘De andere diensten omvatten in de orde van de kerk als zodanig aan te duiden bedieningen en functies, die in samenwerking met de ambtsdragers worden uitgeoefend’. We moeten dus kijken naar ‘de orde van de kerk’. Art. XVII-1 geeft voor de bepaling daarvan de volgende aanwijzing: ‘De orde van de kerk wordt nader geregeld bij of krachtens ordinantie.’

Het commentaar op de Romeinse artikelen

Toch moeten we in onze oriëntatie op het vraagstuk eerst nog een stapje terug doen. Welke toelichting biedt het commentaar op de Romeinse artikelen, de kerkorde in engere zin? Barend Wallet stelt in Van den Heuvel 2004 op dit punt (p. 40v, vgl. 37): ‘Diensten zijn welomschreven functies met een concrete opdracht. (…) Men kan daarbij denken aan missionair werker, diaconaal toeruster, pastoraal werker, catecheet, jeugdwerker of cantor-organist. Deze diensten behoren niet tot de ambten, maar zijn er nauw mee verbonden door de samenwerking met de ambtsdragers.’

In Van den Heuvel 2013 is de tekst van het theologisch commentaar op de Romeinse artikelen grotendeels gelijk gebleven, maar op dit punt ingrijpend gewijzigd. Dat wijst op een bewuste keuze. ‘Het gaat hier om werkzaamheden die in opdracht van de kerkenraad worden uitgevoerd door kerkelijk werkers die niet in het ambt staan en door administratief en technisch ondersteunend personeel.’ (p. 41) De functies die in 2004 concreet worden genoemd, worden hier globaal aangeduid met ‘kerkelijk werkers die niet in het ambt staan’, en uitgebreid met ‘administratief en technisch ondersteunend personeel’. De groep is hier dus duidelijk groter. Ook hier gaat het via de definiëringen in art. V-6 en V-1 om betrekkingen die vallen onder ‘diensten’. Dit is in overeenstemming met de Ontwerp-ordinanties en de Toelichtingen daarop uit 1997 (Ontwerp-ordinanties, ord. 3-14,15; Toelichtingen, p. 40v). Deze benadering past verder in hetgeen L.J. Koffeman in zijn Het goed recht van de kerk schrijft, waar hij van ‘een scherpe tegenstelling tussen het ambt en andere functies’ niet wil weten (p. 158). De context van het citaat wijst op een ruime invulling van het begrip functie. De verandering in de tekst van Wallet in Van den Heuvel 2013 zal echter vooral ingegeven zijn door het feit dat kerkelijk werkers sinds 2013 ‘in de regel’ in het ambt bevestigd worden (huidig ord. 3-12-6) en anders in een bediening (huidig ord. 3-12-8). Het lijkt er daarbij op dat de bewerking van de tekst heeft plaats gevonden op basis van de eerste lezing van het rapport dat daartoe strekte, maar dat de wezenlijk andere tweede lezing niet is verwerkt, zoals uit het vervolg zal blijken.

De kerkelijk werkers als regel in het ambt

Wat staat er in de rapporten die hebben geleid tot de regel kerkelijk werkers in het ambt te bevestigen? Het rapport bij de eerste lezing (AZ 11-33) lijkt ervoor te opteren de functie van art. V-6 ruim op te vatten: ‘De “andere diensten” (…) omvatten als deze wijzigingen [nl. bevestiging van kerkelijk werkers in het ambt] worden doorgevoerd: 1. de kerkelijk werkers die in de bediening staan en 2. zij die andere diensten en functies in de gemeente uitoefenen.’ (p. 5, vgl. p. 1) Dit wijst op een ruime definitie van het begrip functie. Daarbij moet worden bedacht dat in dit rapport ord. 3-14 de mogelijkheid bood voor iemand die niet de daartoe aangewezen opleiding had gedaan bijvoorbeeld enkele uren per week catechese te geven. Ik schreef er al eens eerder over dat dit per abuis in Van den Heuvel 2013 terecht is gekomen. De gevolgen van deze omissie reiken echter verder, zoals in de vorige alinea over het gewijzigde commentaar van Barend Wallet duidelijk is geworden. Ook dat is op dit eerste rapport terug te voeren, hoewel het wel opmerkelijk is dat de uitwerking in de ordinanties de inhoud van het commentaar op de Romeinse artikelen in zo grote mate stuurt. In de Romeinse artikelen worden immers de principiële lijnen voor de kerkelijke organisatie uitgezet.

Het rapport bij de tweede lezing (AZ 12-17A) komt terug op de eerdere uitleg bij ord. 3-14: het is niet de bedoeling dat zonder de vereiste opleiding werkzaamheden worden verricht als die van een kerkelijk werker of predikant (p. 11). Verder blijkt nu ‘het onderscheid net iets anders gemaakt’. Kerkelijk werkers staan volgens dit rapport en de mede daarop gebaseerde PKO 2013 ‘in de regel’ in het ambt. Zij vallen dan niet meer onder de functies van de ‘andere diensten’. Onder de andere diensten worden in het voorstel in tweede lezing uitsluitend nog de kerkelijk werkers verstaan, inclusief kerkmusici, in de bediening. Dit alles betekent overigens niet dat er daarmee geen functies meer kúnnen zijn. Kennelijk waren de opstellers van het rapport de opvatting toegedaan dat in de PKO 2004 de enige functie in de ordinanties in de zin van art. V-6 die van kerkelijk werker of kerkmusicus was (niet in de bediening). Het voorgaande heeft laten zien dat dat niet zonder meer evident is.

Hoe zit het dan met de kerkmusicus die niet in de bediening staat? Dat is kennelijk geen functie en daarmee niet een van de ‘andere diensten’ in de zin van art. V-6, al vallen zij voor het opzicht onder huidig ord. 10-7-2 (huidig GR 10-6-4).

Een voorstel tot reparatie

Bos-Koffeman 2019 lijkt eventuele misverstanden alsnog te willen repareren (p. 112v). In art. V-6 worden volgens de auteurs met functies niet alle functies aangeduid, maar alleen bepaalde, meer in het bijzonder kerkelijk werkers. Hierop zou dan wijzen dat tot 2013 in de kerkorde werd gesproken over ‘diensten (bedieningen en functies) en overige (!) functies.’ (p. 113) Bos-Koffeman meent daarom dat het beter zou zijn het ‘en functies’ uit art. V-6 te schrappen. Terzijde merk ik hier op dat ik in de stukken de wijziging van de titel boven ord. 3-14, van ‘Overige functies’ in ‘Functies’, in de per 1 mei 2018 gewijzigde kerkorde nergens in de stukken kan terug vinden, al sluit ik niet uit dat ik niet goed gekeken heb.

Beoordeling

Wat zijn nu functies in de PKN? Op basis van de verschillende geschriften ben ik ervan overtuigd dat het in de Romeinse artikelen de bedoeling is geweest het begrip ruim op te vatten. Dus ook de administrateur, de betaalde schoonmaker, enzovoort. Koffeman onderbouwt het in de hierboven aangehaalde passage zo: ‘Gemeenteleden delen in het openbare ambt, onder meer vanwege hun “roeping in de wereld” (…). De woorden ambt en dienst [als in art. V-1,6] bepalen elkaar voortdurend.’ Ik acht het theologisch wezenlijk om dit vast te houden. Niet alleen werknemers met een theologische of (kerk)muzikale opleiding vervullen de ‘andere diensten’, maar ook alle anderen die in de kerk betaald werk verrichten en zo meewerken ‘tot vervulling van de roeping van kerk en gemeente’ (art. V-6). Ik kan leven met de gedachte dat de ene dienst dichter bij het ambt staat dan de andere, al is dat nog niet eens zo eenvoudig te bepalen. Denk echter aan een bediening die toch een wat andere status heeft dan een andere functie. Maar ik acht het onjuist niet-theologische en bepaalde kerkmuzikale arbeid van de ‘andere diensten’ uit te zonderen. Daarmee wordt te hoog gedacht van het ambtelijk werk en van het werk in een bediening en te laag van al het andere  betaalde kerkenwerk.

De synode heeft met het definitief aannemen van de ordinanties over het bevestigen van kerkelijk werkers in het ambt van diaken of ouderling impliciet ingestemd met een wijziging van art. V-6. Formeel wijzigde de tekst niet, materieel wel. Daarvoor is echter niet de geëigende procedure gevolgd (vgl. art. XVIII). In die zin is het voorstel in Bos-Koffeman 2019 om ‘en functies’ alsnog te schrappen terecht. In feite ís dat al gebeurd. De wijziging van de definitie in 2012-13 is echter in die zin te billijken, dat de teksten van de ordinanties in de PKO 2004 al in een dergelijke richting wezen. In de talloze wijzigingen die na de eerste ontwerpen uit 1997 zijn aangebracht en leidden tot de PKO 2004, lijkt onvoldoende gelet te zijn op de verhouding tot de bewoordingen van de Romeinse artikelen.

Het gevolg van een en ander is dat de interpretatie van de kerkorde in toenemende mate een zaak is van kenners. Wie ‘functies’ leest in ord. 3-14 moet maar net weten dat dat toch iets anders is dan ‘functies’ in art. V-6, al lijkt dat praktisch gezien niet direct problemen op te leveren. Dit gegeven staat niet op zichzelf. Zo staat bijvoorbeeld in art. VI-6 de uitdrukking ‘gekend en (…) gehoord’. In de ordinanties is daar echter sinds 1 mei 2018 nauwelijks nog een spoor van terug te vinden. Er worden nu formuleringen gebruikt als dat de gemeente in de gelegenheid gesteld wordt haar mening te geven.

Tot slot is er nog een arbeidsrechtelijke kant. De kerk mag tot op zekere hoogte eigen eisen ten aanzien van belijden en levenswandel stellen aan mensen die ze in dienst neemt. Nu mensen in een ‘functie’ (ord. 3-14) kennelijk niet meer in de Romeinse artikelen voorkomen, bemoeilijkt dat mijns inziens het stellen van bijzondere eisen aan mensen die een functie vervullen. Bemoeilijkt: het sluit het stellen van die eisen niet geheel en al uit. De Europese jurisprudentie is er in de afgelopen jaren in toenemende mate van uitgegaan dat de eigen eisen bij een kerkgenootschap in directe relatie tot het belijden van dat kerkgenootschap dienen te staan. De functies van ord. 3-14 zullen in het algemeen verder van dat belijden afstaan en er daarom niet snel mee te maken krijgen.