kerk en recht

Werkelijk belang

Een van de basisbepalingen voor het starten van een bezwaarprocedure is ord. 12-3-1: ‘(…) iemand die is ingeschreven in een van de registers van een gemeente, zich bezwaard gevoelend door een besluit (…) kan – indien de bezwaarde meent door dit besluit in zijn werkelijk belang of in zijn kerkelijke verantwoordelijkheid te zijn getroffen – bezwaar indienen’. Een van de voorwaarden is dus de aanwezigheid van een ‘werkelijk belang’. Maar hoe verhoudt zich dat tot een andere voorwaarde, het ‘ingeschreven [staan] in een van de registers van een gemeente’? Dat staat er nogal algemeen: van een gemeente. Betekent dat het voldoende is dat je ingeschreven staat in een gemeente die behoort tot de PKN en wordt het werkelijk belang los daarvan beoordeeld? Of moet er een relatie zijn tussen het ingeschreven staan in een bepaalde gemeente en het werkelijk belang? Toen ik mijn bijdrage schreef voor de Nieuwe toelichting (Bos-Koffeman 2019) (p. 321) liet ik dat in het midden.

GCBG-uitspraak 05/18 geeft op dit punt nadere helderheid. Eerder dat jaar was er een vergelijkbare uitspraak, 01/18 (vgl. ook GCBG 05/14, r.o. 4.2), maar daar was niet alleen sprake van uitschrijven uit de gemeente waar het bezwaar speelde, maar uit de PKN als geheel. In r.o. 2.4 concludeert het GCBG dan ook onder meer:

Met de uitschrijving is er geen sprake meer van een werkelijk belang of een kerkelijke verantwoordelijkheid.

In GCBG 05/18 lezen we de volgende overwegingen van het generale college:

3.1. Appellant voert aan dat hij is ingeschreven in een van de registers van de Protestantse gemeente [Y]. Ordinantie 12-3-1 kent niet het vereiste dat degene die bezwaar maakt tegen een besluit van een kerkelijk lichaam dient te zijn ingeschreven in een register van de gemeente waartoe dat betreffende kerkelijke lichaam behoort, aldus appellant.

3.2. Het generale college volgt appellant hierin niet. Ordinantie 12-3-1 bepaalt dat de bezwaarde door het door hem aangevochten besluit in zijn werkelijk belang of in zijn kerkelijke verantwoordelijkheid moet zijn getroffen. Appellant behoort niet tot de Hervormde gemeente [Z]. Hij is dan ook niet in zijn werkelijk belang of kerkelijk verantwoordelijkheid jegens die gemeente getroffen.

Het oordeel van het college valt in 3.2., meer in het bijzonder in het ‘dan ook’ van de laatste zin. Een nadere onderbouwing ontbreekt. Het lijkt er sterk op dat het college zich in zijn oordeel heeft laten leiden door de uitdrukking ‘kerkelijke verantwoordelijkheid’. Waar het een plaatselijke gemeente betreft gaat het dan de facto om de ‘kerkelijke verantwoordelijkheid jegens die gemeente‘ (curs. KWdJ). Dit kleurt dan ook het werkelijk belang. Het werkelijk belang betreft dan de relatie tussen de bezwaarmaker in zijn betrekking tot de gemeente – ingeschreven staan in een van de registers van die gemeente – en de gemeente. Ofwel, als iemand bezwaar maakt tegen het besluit van bijvoorbeeld een kerkenraad, dan dient hij om van een werkelijk belang te kunnen spreken in ieder geval in geschreven te staan in een van de registers van de desbetreffende gemeente.

Deze uitleg is in het geheel van het PKN kerkrecht bepaald niet onbegrijpelijk. Het voorkomt dat kerkleden zich gaan bemoeien met de gang van zaken in andere gemeenten dan de eigen. De uitleg bevestigt daarmee de autonomie die PKN-gemeenten hebben. Het is ook een praktische uitleg. Waar zou immers de grens moeten liggen, als bemoeienis met besluiten van andere gemeenten wel mogelijk zou zijn?

Het feit dat gesproken wordt over de registers van een gemeente heeft te maken met het gegeven dat de ordinantiebepaling ook ziet op een bezwaar tegen een besluit van bijvoorbeeld een classicale vergadering of de generale synode. Daarom kan er niet de gemeente staan.

De geciteerde uitspraak helpt iemand die overweegt een bezwaar te maken of het ook zin heeft bezwaar te maken.